ECLI:NL:GHSHE:2018:134

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
20-000418-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdelicten, waaronder verlaten van de plaats van een verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 17 januari 2018 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1982 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was betrokken bij een verkeersongeval op 7 november 2015 in Duizel, gemeente Eersel, waarbij een ander is overleden. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, wat hem ten laste is gelegd als een van de vier verkeersdelicten. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van twee maanden op voor de feiten 1 en 2, en een hechtenis van twee weken voor feit 4. Daarnaast werd de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het hof heeft ook bepaald dat een Duitse kentekenplaat, die in beslag was genomen, verbeurd werd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-000418-17
Uitspraak: 17 januari 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-860077-16 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met aanpassing van de opgelegde straf en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake feit 1 en 2 zal veroordelen tot drie maanden gevangenisstraf en ter zake feit 3 zal worden volstaan met het toepassen van artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1, feit 2 en feit 4. Door de raadsman is vrijspraak bepleit ter zake feit 3. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Duizel, gemeente Eersel, op/aan de Hapertseweg op of omstreeks 7 november 2015 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer]) is gedood en/of letsel of schade was toegebracht;
2:
hij op of omstreeks 7 november 2015 te Duizel, gemeente Eersel, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, met dat motorrijtuig over de weg, de Hapertseweg, heeft gereden, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat op dat motorrijtuig (een) teken(s), te weten een of twee Duitse kentekenpla(a)t(en), was/waren aangebracht dat/die, niet zijnde (een) ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken(s), door kon(den) gaan voor (een) zodanig(e) kenteken(s) dan wel met de kennelijke bedoeling dat/die teken(s) te doen doorgaan voor (een) overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands(e) kenteken(s) of (een) met toepassing van artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 opgegeven kenteken(s);
3:
hij op of omstreeks 7 november 2015 te Duizel, gemeente Eersel, als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Hapertseweg, een motorrijtuig (personenauto) van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen;
4:
hij op of omstreeks 7 november 2015 te Duizel, gemeente Eersel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hapertseweg, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Duizel, gemeente Eersel, op de Hapertseweg op 7 november 2015 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval:
- naar hij wist, een ander, te weten [slachtoffer], schade was toegebracht;
- naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander, te weten [slachtoffer], is gedood of letsel was toegebracht;
2:
hij op 7 november 2015 te Duizel, gemeente Eersel, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, met dat motorrijtuig over de weg, de Hapertseweg, heeft gereden, terwijl hij wist dat op dat motorrijtuig tekens, te weten twee Duitse kentekenplaten, waren aangebracht die, niet zijnde een ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken, door konden gaan voor een zodanig kenteken dan wel met de kennelijke bedoeling die tekens te doen doorgaan voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken;
3:
hij op 7 november 2015 te Duizel, gemeente Eersel, als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs was gevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Hapertseweg, een motorrijtuig (personenauto) van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven heeft bestuurd;
4:
hij op 7 november 2015 te Duizel, gemeente Eersel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hapertseweg, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door de raadsman van verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde feit. Daartoe is – kort gezegd - aangevoerd dat het rijbewijs van verdachte op 7 november 2015 niet meer ingevorderd was, zoals naar voren is gekomen uit de door de verdediging ter terechtzitting overgelegde stukken.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is onder verwijzing naar een uitspraak van de politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 4 april 2017, in samenhang bezien met de door de verdediging overgelegde stukken gebleken dat het rijbewijs van verdachte op 7 november 2015 formeel niet meer was ingevorderd. In zoverre volgt het hof het verweer van de verdediging. Het hof komt echter – met de advocaat-generaal - niet tot een vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, omdat uit het dossier tevens is gebleken dat het rijbewijs van verdachte op 7 november 2015 nog niet aan hem was teruggeven, als gevolg waarvan wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 9, zevende lid, Wegenverkeerwet 1994.
Het verweer wordt dan ook verworpen. Wel ziet het hof aanleiding genoemde omstandigheid te verdisconteren in de op te leggen straf, als na te melden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder d, Wegenverkeerswet 1994
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof gelet op de ernst van dit bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 oktober 2017, waaruit blijkt dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles overziend acht het hof ter zake feit 1 en feit 2 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden. Gelet op de omstandigheden waaronder feit 3 is begaan, zal het hof dit feit niet betrekken bij de strafoplegging.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf niet passend is gelet op de ernst van de feiten. Voor de overtreding onder feit 4 zal het hof een hechtenis opleggen voor de duur van twee weken.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voorts ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde voor de duur van 12 maanden aan verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Het hof ziet aanleiding om te bepalen dat een gedeelte van deze ontzegging voor de duur van vier maanden voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke rijontzegging wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en de artikelen 7, 9, 41, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.

Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een Duitse kentekenplaat (KLE QO321) met goednummer 899222.
Aldus gewezen door
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. J.M.G. Brughuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 17 januari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.M.G. Brughuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.