Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
[appellante 3],
wonende te [woonplaats] ,
[appellant 4] ,
5.Het verdere verloop van de procedure
6.De beoordeling
heeft er verder op gewezen dat partijen vanaf 2008 veel overleg hebben gevoerd over de mogelijke aankoop van andere aan [appellanten c.s.] toebehorende percelen, die naast de in 1999 verkochte percelen zijn gelegen, en dat [Grondbank] in de periode 2008-2010 uitging van ongeveer € 78,- per vierkante meter en dit zelfs heeft geboden, zodat het project kennelijk toen aantrekkelijk was (producties 30 en verder). Al lang, vanaf 2008 en eerder, is volgens [appellanten c.s.] duidelijk dat op de in 1999 aangekochte gronden zou worden gebouwd (producties 31, 37 en 38 en verder): ook de gemeente ging hier steeds van uit. De dassenburcht en de stankcirkel hebben gezorgd voor vertraging, maar het afzien van de woonbestemming was volgens [appellanten c.s.] nooit aan de orde. Volgens [appellanten c.s.] wijkt de bestemmingsplanwijziging van 2014 wat betreft de bebouwing niet of nauwelijks af van het voorlopig ontwerp uit 2008 (productie 29).
stelt dat zij zoals altijd ook in dit project heeft gewerkt met een rente-opslag of risico-opslag van 7,5% per jaar, waardoor een project alleen haalbaar en rendabel is wanneer binnen enkele jaren (in dit geval: binnen enkele jaren vanaf 1999) wordt gebouwd; anders “verdampt” de waarde. [Grondbank] heeft, zo stelt zij, gespeculeerd dat de huizen rond 2002-2003 zouden worden gebouwd; dit is niet gebeurd, zodat het project volgens [Grondbank] verlieslatend is. De kostprijs voor de ruwe grond – de eerste betaling uit 1999, vermeerderd met 7,5% per jaar tot heden – is volgens [Grondbank] hoger dan (i) de inbrengwaarde die [Grondbank] voor de grond heeft ontvangen en (ii) de taxatiewaardes in de door [appellanten c.s.] overgelegde taxaties uit 2014, 2016 en 2017. Dit is een aanzienlijk nadeel voor [Grondbank] , zo betoogt zij. [Grondbank] schetst drie scenario’s:
(a) Indien de gemeente in 2009 de bestemming natuur zou hebben gekozen, dan zou [Grondbank] een nadeel van € 1,47 miljoen hebben geleden, namelijk de betaling in 1999 vermeerderd met 7,5% per jaar, aldus [Grondbank] .
(b) Indien de gemeente in 2009 de bestemming woningbouw zou hebben gekozen, dan zou [Grondbank] een nadeel van € 655.000,- of (€ 655.000,- + € 712.242,- =) € 1.367.242,- hebben geleden, uitgaande van de betaling in 1999, vermeerderd met 7,5% per jaar, de bijbetaling in 2009 en een geschatte waarde van € 30,- per vierkante meter grond in 2009 (op grond van de taxatie uit 2014), aldus [Grondbank] .
(c) De gemeente heeft volgens [Grondbank] in 2009 de definitieve bestemming agrarisch gekozen, zodat geen bijbetaling verschuldigd is; in deze situatie was er voor [Grondbank] in 2009 een nadeel van € 1,1 miljoen, uitgaande van de betaling in 1999, vermeerderd met 7,5% per jaar, en een grondwaarde in 2009 van € 7,- per vierkante meter.
De verwachting is op dit moment dat ongeveer 80-100 huizen zullen worden gebouwd op de onderhavige percelen, dat de aannemer in 2018 begint aan de bouw van 40 van deze huizen en dat de andere 40-60 huizen later worden gebouwd, aldus [Grondbank] . In het plangebied worden volgens haar in totaal 380 huizen gebouwd. [Grondbank] stelt dat er in 2009 geen ander uitzicht op woningbouwontwikkeling was dan in 1999; zij verwijst naar de Structuurvisie Noordoost 2020 en de Structuurvisie Udenhout 1993 en legt uit dat zij de grond heeft gekocht op deze basis, in de hoop dat de bouw in 2002-2003 zou beginnen.
- a) de koopovereenkomst strekt voor zover hier relevant tot overdracht van (bouw) grond tegenover een initiële betaling en onder voorwaarden na verloop van tijd een bijbetaling, met het oog op projectontwikkeling, namelijk de bouw van huizen na een wijziging van de bestemming;
- b) de bestemming is vanaf 2014 wonen;
- c) de huizen zullen worden gebouwd vanaf 2018;
- d) de huizenmarkt ontwikkelt zich buitengewoon gunstig;
- e) [Grondbank] is steeds positief geweest over het project en is dat nog steeds; zij heeft in 2010 € 78 per vierkante meter geboden en zij gaat ook nu nog steeds door met het project;
- f) de opbrengst voor [appellanten c.s.] is inclusief de bijbetaling en indexering tot 2009 € 28 per vierkante meter: iets meer dan de helft van de prijs die [Grondbank] voor de grond heeft ontvangen (€ 47 per vierkante meter).
- g) [Grondbank] heeft geen inzicht gegeven in de omvang van de gemaakte kosten (projectbegeleiding, wijziging van de bestemming, overleg met alle instanties) en de wijze waarop deze worden toegerekend aan verschillende percelen;
- h) [Grondbank] heeft niets gesteld over de kosten van kapitaal en zij heeft haar rendementseis van 7,5% in het geheel niet toegelicht aan de hand van een concrete met cijfers onderbouwde analyse van haar bedrijfsplannen vanaf 1999;
- i) [Grondbank] heeft haar standpunt dat (substantiële) kosten voortvloeien uit het exploitatieplan in het geheel niet toegelicht aan de hand van concrete cijfers;
- j) [Grondbank] heeft ook niet uitgelegd dat en waarom het project alleen rendabel kon zijn indien de huizen in de periode rond 2002 of 2003 zouden worden gebouwd;
- k) uit de positieve houding van [Grondbank] in de loop van de jaren volgt dat het project voldoet aan de eisen of verwachtingen wat betreft het verwachte rendement;
- l) [Grondbank] heeft geen inzicht gegeven in de verwachte opbrengsten van het project als geheel, inclusief de werkzaamheden van de aan haar gelieerde vennootschap die deelneemt aan de bouw van de huizen.
“zodra vaststaat dat het verkochte geheel of gedeeltelijk wordt betrokken in een planontwikkeling waarbij woningbouw en utiliteitsbouw zal plaatsvinden”. [Grondbank] heeft deze vordering bestreden, waarbij zij zich beroept op artikel 16 onder e van de koopovereenkomst. In artikel 16 onder e is opgenomen:
“Uitbetaling van de bijbetaling zal geschieden voordat met bebouwing in het betreffende plangebied zal worden aangevangen en heeft tot gevolg dat het verbod tot bebouwing van het verkochte komt te vervallen.”[Grondbank] betoogt dat het exploitatieplan bebouwing pas in 2018 mogelijk maakt (productie 23 van [appellanten c.s.] ), zodat betaling pas in 2018 moet geschieden, gelet op artikel 2.10 onder c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarin staat dat de bouwvergunning wordt geweigerd ingeval van strijd met een exploitatieplan.