ECLI:NL:GHSHE:2018:1328

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
200.218.625_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na echtscheiding met ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek van de moeder om het gezamenlijk ouderlijk gezag over haar minderjarige kind te wijzigen in eenhoofdig gezag, werd afgewezen. De moeder en de vader zijn na hun echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag blijven uitoefenen, maar de communicatie tussen hen is verslechterd. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de samenwerking met de vader niet goed verloopt en dat de GI (Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg) als buffer fungeert. De vader heeft daarentegen gesteld dat de samenwerking met de GI is verbeterd en dat hij niet frustreert in het nemen van gezagsbeslissingen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook aangegeven dat de communicatie tussen de ouders een probleem vormt en dat er mogelijk eenhoofdig gezag aangewezen moet worden als de communicatie niet verbetert.

Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de echtscheiding en dat er een jarenlange strijd tussen de ouders is geweest. Het hof heeft de GI verzocht om te rapporteren over de mogelijkheden om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en of de ondertoezichtstelling verlengd zal worden. De beslissing is aangehouden voor zes weken, waarbij het hof de GI de gelegenheid geeft om de benodigde informatie te verstrekken. De uitspraak is gedaan op 29 maart 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 maart 2018
Zaaknummer: 200.218.625/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/207157 / FA RK 15-1934
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. V.C.C. Luijten.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 april 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover die beschikking het gezag betreft, en opnieuw beschikkende het inleidende verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten, toe te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek;
-de vader, bijgestaan door mr. Luijten;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.2.1.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen is, voor zover hier van belang, geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.2.
De moeder en de vader zijn na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] blijven uitoefenen.
3.3.
Bij beschikking van 23 juni 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Bij beschikking van 22 juni 2017 is de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar verlengd met ingang van 23 juni 2017.
3.4.
[minderjarige] is op 23 juni 2016 uithuisgeplaatst, aanvankelijk in een pleeggezin en later bij Mondriaan Zorggroep op vrijwillige basis. Sinds februari 2017 woont [minderjarige] weer bij de moeder.
3.5
Bij beschikking van 9 januari 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de GI om de omgang tussen de vader en [minderjarige] stop te zetten afgewezen en overwogen dat de GI dient in te zetten op gelijke contacten tussen [minderjarige] en de vader en de moeder.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in eenhoofdig gezag, afgewezen.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder heeft in haar beroepschrift en aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De ouders zijn sinds 2013 uit elkaar en het is niet gelukt om de communicatie (weer) op gang te brengen. Er zijn verschillende juridische procedures gevoerd, onder meer over het contact tussen de vader en [minderjarige] . De ouders kunnen beslissingen over [minderjarige] niet in onderling overleg nemen en zij kunnen over haar geen afspraken maken. De GI fungeert thans als buffer tussen de ouders. De moeder werkt goed samen met de GI, maar de communicatie tussen de vader en de GI verloopt stroef en de vader maakt verwijten richting de GI. De vader gaf bovendien geen toestemming voor behandeling/opname bij Mondriaan en hij heeft pas na veel gedoe met de GI zijn handtekening gezet voor de nieuwe school van [minderjarige] . Het gezamenlijk gezag zorgt voor onrust, brengt het risico met zich dat [minderjarige] klem en verloren raakt en er is geen zicht op verandering van de situatie in de nabije toekomst. Ook de raad heeft inmiddels aangegeven – bij de zitting in eerste aanleg op 14 maart 2017 – dat het gezamenlijk gezag voor onrust zorgt.
3.9.
De vader heeft ter zitting, kort gezegd, het volgende aangevoerd. De samenwerking met de GI verloopt een stuk beter sinds er een nieuwe gezinsvoogd is. De omgang met [minderjarige] verloopt goed en zal worden uitgebreid. De vader frustreert te nemen gezagsbeslissingen niet. De moeder bespreekt niets met de vader, enkel met de GI. De vader krijgt geen uitleg over te nemen gezagsbeslissingen, maar van hem wordt wel verwacht dat hij zijn handtekening zet. De vader kan dit pas doen als hij voldoende wordt voorgelicht over de reden waarom zijn handtekening nodig is. Op de moeder rust een inspanningsverplichting om het gezamenlijk gezag te laten slagen. Dat zij daaraan niet voldoet, kan niet tot gevolg hebben dat het gezamenlijk gezag moet worden beëindigd. De vader heeft er vertrouwen in dat de nieuwe gezinsvoogd zal inzetten op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders.
3.10.
Namens de raad is ter zitting, kort gezegd, het volgende verklaard. De raad vraagt zich af of het nog haalbaar is om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De GI heeft de taak om te bezien of er binnen de ondertoezichtstelling nog stappen kunnen worden gezet met betrekking tot de communicatie. Als de communicatie niet verbetert, is eenhoofdig gezag aangewezen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Zoals onder 3.2. overwogen zijn de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] blijven uitoefenen. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.2.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de omstandigheden inmiddels zijn gewijzigd, zal het hof daarvan uitgaan. Sinds de echtscheiding is het contact tussen de vader en [minderjarige] meerdere malen stilgelegd en is de communicatie tussen partijen verslechterd.
3.11.3.
Voorts overweegt het hof dat een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening van het gezamenlijk gezag inhoudt dat de ouders in staat zijn beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg te nemen, althans vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen en wel zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Het ontbreken van goede communicatie tussen de ouders brengt echter niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan een van de ouders moet worden toegekend. Van ouders wordt verwacht dat zij, ook al gaan zij als partners uit elkaar, als ouders samen verdergaan en alles in het werk stellen om hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de kinderen vorm te geven. In dit geval is er ook sprake van een ondertoezichtstelling en één van de in dat kader door de raad geformuleerde doelen ziet op de communicatie, opdat de ouders in staat zijn om, al dan niet door tussenkomst van een
derde, adequaat met elkaar te communiceren. De GI heeft de verantwoordelijkheid om de ouders, zowel de moeder als de vader, hierbij hulp te bieden.
3.11.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er sprake is van een jarenlange strijd tussen de ouders en dat zij tot op heden niet in staat zijn gebleken tot samenwerking of een constructieve communicatie. Ter zitting is door beide ouders verklaard dat door de GI tot op heden niet is ingezet op het verbeteren van de oudercommunicatie. Niet duidelijk is geworden in hoeverre er nog mogelijkheden bestaan om de communicatie binnen de duur van de ondertoezichtstelling met hulp van de GI te verbeteren. Evenmin is bekend of de huidige ondertoezichtstelling verlengd zal gaan worden.
3.11.5.
Het hof acht zich, op grond van de thans beschikbare informatie, onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. De GI zal worden verzocht om het hof uiterlijk twee weken voor de in het dictum van deze beschikking te noemen pro forma datum te berichten of er mogelijkheden zijn om de communicatie tussen de ouders
binnen de duur van de ondertoezichtstelling te verbeteren, en zo ja, welke mogelijkheden dat zijn, en welke middelen door de GI inmiddels in dit kader zijn ingezet of nog zullen worden ingezet. Tevens wordt de GI verzocht aan te geven of om verlenging van de ondertoezichtstelling zal worden verzocht. Daarna zullen partijen de gelegenheid krijgen om hierop te reageren.
3.12.
Gezien het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing voor de duur van zes weken aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de GI om het hof vóór de hierna te noemen pro forma datum te berichten conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.11.4. is overwogen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen, waarna zij in de gelegenheid zullen worden gesteld om daarop te reageren;
houdt iedere verdere beslissing pro forma aan tot 10 mei 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Drent, H. van Winkel en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 29 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.