ECLI:NL:GHSHE:2018:1327

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
200.218.213_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een contactregeling voor de kinderen is vastgesteld. De moeder, die de kinderen voornamelijk verzorgt, is van mening dat de regeling onterecht is en dat de vader verantwoordelijk moet zijn voor het halen en brengen van de kinderen in het kader van de weekendregeling. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij meer dan 75% van de zorgtaken op zich neemt en dat zij afhankelijk is van het openbaar vervoer, wat leidt tot lange reistijden voor haar en de kinderen. De vader, die over een auto beschikt, is niet verschenen op de zitting. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de moeder in haar standpunt ondersteund. Het hof heeft geoordeeld dat de vader de verantwoordelijkheid voor het halen en brengen van de kinderen in het kader van de weekendregeling moet nemen, gezien de omstandigheden en de zorgverdeling tussen de ouders. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe contactregeling vastgesteld, waarbij de vader de kinderen ophaalt en terugbrengt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 maart 2018
Zaaknummer: 200.218.213/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/315921 FA RK 16-3051
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. van Riel,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat eerste aanleg mr. M. Verger-Maas, thans zonder advocaat.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 april 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juni 2017, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de haal- en brengregeling in het kader van de weekendregeling betreft en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader de kinderen in het kader van de weekendregeling zowel ophaalt als weer thuisbrengt.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Riel;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de voormalig advocaat van de vader d.d. 20 juli 2017;
  • de brief van de voormalig advocaat van de vader d.d. 20 december 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 19 mei 2015 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 4 september 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank een contactregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven en bepaald dat de vader in het kader van de weekendregeling de kinderen op vrijdag ophaalt bij de moeder en de moeder de kinderen op zondag weer ophaalt bij de vader.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover het de haal- en brengregeling betreft, en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Het gaat de moeder voornamelijk om de verantwoordelijkheid die de ouders moeten nemen. De moeder brengt en haalt de kinderen van en naar school, de buitenschoolse opvang en alle andere afspraken. Zij neemt ruim 75% van de zorgtaken voor haar rekening. De vader dient daarom tweemaal per maand zorg te dragen voor het halen en brengen van de kinderen in het kader van de weekendregeling. Doordat de moeder geen auto tot haar beschikking heeft, is zij afhankelijk van het openbaar vervoer en is zij ruim twee uur onderweg. Daardoor komen de kinderen op zondagavond ook te laat in bed. Met de auto duurt de rit naar de vader hooguit een kwartier en de (vriendin van de) vader beschikt over een auto zodat het voor de vader makkelijker is om de kinderen te halen en te brengen.
De moeder draagt het grootste deel van de kosten met betrekking tot de verzorging en de opvoeding van de kinderen en niet alle kosten worden gedekt door de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Bovendien is het inkomen van de moeder verminderd doordat zij minder is gaan werken.
3.6.
De raad heeft ter zitting, kort samengevat, aangegeven dat de raad zich kan voorstellen dat de moeder van mening is dat het halen en brengen niet gelijk over beide ouders moet worden verdeeld. De moeder is met het openbaar vervoer ook erg lang onderweg, hoewel het een betrekkelijk korte afstand betreft.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Tussen partijen is enkel in geschil op welke wijze het halen en brengen van de kinderen in het kader van de weekendregeling dient te worden vastgesteld.
3.7.3.
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder voldoende aannemelijk gemaakt dat de vader een auto tot zijn beschikking heeft, hetgeen door de vader ook niet is weersproken. De moeder daarentegen is voor het brengen en halen van de kinderen afhankelijk van het openbaar vervoer. De reistijd met de auto bedraagt in totaal (heen en terug) ongeveer 30 minuten, terwijl de moeder met het openbaar vervoer heen en terug meer dan twee uur onderweg is. Nog daargelaten de lange reistijd voor de moeder en deels ook voor de kinderen met het openbaar vervoer, liggen de kinderen hierdoor op zondagavond pas rond 20.30 uur in bed, hetgeen te laat is gelet op de leeftijd van de kinderen. Voorts is het hof gebleken dat de moeder de opvoeding en verzorging van de kinderen doordeweeks voor haar rekening neemt en daarmee ook het brengen en halen naar twee verschillende scholen, de buitenschoolse opvang, het sporten en alle andere afspraken. De vader neemt ten opzichte van de moeder slechts een gering aandeel in de zorgtaken voor zijn rekening. Het voorgaande in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat van de vader mag worden verwacht dat hij het halen en brengen van de kinderen in het kader van de weekendregeling geheel voor zijn rekening neemt en derhalve de kinderen op zondagavond weer terugbrengt naar de moeder. Hetgeen de vader in eerste aanleg heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
3.8.
Omwille van de leesbaarheid van het dictum zal het hof de bij de beschikking waarvan beroep vastgestelde contactregeling geheel vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 11 april 2017, voor wat betreft de daarbij vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 19 mei 2015 en het daarin opgenomen ouderschapsplan voor wat betreft de daarbij vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , een contactregeling vast inhoudende dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede gedurende de vakanties, feestdagen en vrije dagen bij helfte, in onderling overleg vast te stellen, waarbij de vader in het kader van de weekendregeling de kinderen ophaalt bij de moeder en ook weer thuisbrengt bij de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en C. Drent en is op 29 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.