ECLI:NL:GHSHE:2018:1325

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
200.216.872_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging gezamenlijk gezag en voorlopige omgangsregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 maart 2017. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.F.M. Gulickx, verzoekt om vernietiging van de beschikking die gezamenlijk gezag en een voorlopige omgangsregeling betreft. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.E.S. Chin-A-Fat, verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven en het beroep ongegrond te verklaren. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 februari 2018, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.

De rechtbank had in de eerdere beschikking bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind, geboren in 2014, uitoefenen. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte het advies van Juzt niet heeft opgevolgd en dat de communicatie tussen de ouders niet goed genoeg is om gezamenlijk gezag toe te kennen. De vader betwist dit en stelt dat de communicatie verbeterd is en dat er geen zorgen zijn over alcoholgebruik.

Het hof overweegt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders is voldoende om gezamenlijk beslissingen te nemen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank voor wat betreft het gezamenlijk gezag en de voorlopige contactregeling, die inmiddels zonder problemen wordt uitgevoerd. De ouders dienen nog afspraken te maken voor feestdagen en vakanties, in afwachting van een rapport van Juzt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak: 29 maart 2018
Zaaknummer: 200.216.872/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/284984 FA RK 14-4942
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.E.S. Chin-A-Fat.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging [vestiging] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda (hierna: de rechtbank) van 2 maart 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2017, heeft de moeder verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van het gezamenlijk gezag en de voorlopige omgangsregeling.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 juli 2017, heeft de vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven, althans deze grieven te verwerpen en het beroep ongegrond te verklaren
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018. Bij die
gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. P.F.M. Gulickx;
  • de vader, bijgestaan door mr. B.E.S. Chin-A-Fat;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door
[vertegenwoordiger van de raad] ;
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier, ingekomen ter griffie op 19 februari 2018, met 2 producties (namelijk productie 8 en productie 9) zijdens de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren
[minderjarige] , hierna te noemen [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefende, tot aan de beschikking waartegen thans hoger beroep, van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 2 maart 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] .
Verder heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- gedurende de eerste twee maanden: eenmaal per 2 weken op zaterdag van 9:00 uur tot 19:00 uur en op zondag van 9:00 uur tot 19:00 uur, alsmede wekelijks op dinsdag van 9:00 tot 19:00 uur, dan wel op een andere doordeweekse dag in onderling overleg door partijen te bepalen:
- hierna|: eenmaal per 2 weken op zaterdag van 9:00 uur tot zondag 19:00 uur (inclusief overnachting), alsmede wekelijks op dinsdag van 9:00 uur tot 19:00 uur dan wel op een andere doordeweekse dag in onderling overleg door partijen te bepalen, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
Tot slot heeft de rechtbank, onder voorbehoud van iedere verdere beslissing, de behandeling van de zaak pro forma aangehouden in afwachting van het rapport van Juzt over het verdere verloop van de oudergesprekken, de reactie van (de advocaten van) partijen hierop alsmede over de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert door middel van twee grieven onder meer het volgende aan.
Grief 1 heeft betrekking op het gezamenlijk gezag. De moeder meent dat de rechtbank ten onrechte niet het advies van Juzt heeft opgevolgd, bij welk advies de raad zich heeft aangesloten. Dat advies hield in de beslissing omtrent het gezag aan te houden in afwachting van het verdere verloop van de module Ouderschap Blijft. Pas wanneer dit traject is afgerond, kan volgens de moeder worden overgegaan tot een beslissing met betrekking tot het gezag. Verder stelt de moeder zich op het standpunt dat partijen eerst de communicatie omtrent de omgangsregeling dienen te verbeteren, voordat zij kunnen overgaan tot het nemen van gezamenlijke beslissingen over belangrijke zaken in het leven van [minderjarige] . Doordat de communicatie tussen partijen thans niet goed genoeg is, is er een onaanvaardbaar risico dat
[minderjarige] klem of verloren raakt tussen partijen.
Grief 2 heeft betrekking op de door rechtbank vastgestelde voorlopige contactregeling, door de moeder in het hoger beroepschrift aangeduid als voorlopige omgangsregeling. De moeder vindt dat de rechtbank ten onrechte deze regeling heeft uitgebreid naar een regeling met overnachtingen en een doordeweekse dag erbij. Dit is namelijk aanzienlijk ruimer dan de omgangsregeling die in samenwerking met Juzt liep. Bovendien verloopt de regeling moeizaam en maakt de moeder zich nog altijd zorgen over het alcoholgebruik van vader.
3.4.1.
De moeder heeft in aanvulling op het beroepschrift tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onder meer nog verklaard dat de regeling nu verloopt zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking voorlopig is vastgesteld. Verder heeft de moeder aangegeven het nog steeds erg moeilijk te vinden om met de vader te communiceren en hem te vertrouwen, ook wat betreft alcoholgebruik. De moeder vindt een “gewone omgang” van een weekend per twee weken voldoende.
3.5.
De vader voert in het verweerschrift onder meer het volgende aan. Vader geeft een verslag van het procesverloop tot nu toe. Met haar beslissing twee en een half jaar na de indiening van het verzoekschrift door de vader, is de rechtbank niet voorbarig geweest wat betreft de kwestie van het gezamenlijk gezag. Het enkele feit dat de communicatie niet optimaal is, is niet voldoende om het gezamenlijk gezag niet toe te kennen. De vader betwist overigens dat de communicatie tussen de moeder en hem niet optimaal zou zijn en belastend voor [minderjarige] , mede in welk verband hij erop wijst dat Juzt aangeeft positieve ontwikkelingen in de communicatie te signaleren. De communicatie is echter niet in die zin optimaal, aldus de vader, nu de moeder hem minimaal informeert en zij geen antwoord geeft op zijn vragen noch hem betrekt bij bijv. oudergesprekken bij de peuterspeelzaal.
Wat de voorlopige verdeling van zorg- en opvoedingstaken betreft stelt de vader dat deze goed loopt en dat ook Juzt geen zorgen heeft geuit over alcoholgebruik. Daarvan is al jaren geen sprake meer, aldus de vader.
3.5.1.
De vader heeft in aanvulling op het verweerschrift tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onder meer nog verklaard dat de contactregeling thans inderdaad verloopt zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking voorlopig is vastgesteld. Aanvankelijk waren er wat problemen met de dinsdag in verband met het werk, maar die zijn nu voorbij omdat de vader dan vrij is. Ook de overnachtingen in de weekenden lopen volgens de vader goed. [minderjarige] gaat elke zaterdag naar voetbal.
3.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep onder meer zijn verbazing uitgesproken over het feit dat Juzt de zaak aan de rechtbank heeft teruggegeven. De raad heeft de vader en de moeder geadviseerd om tot aan de vervolgzitting van de rechtbank te werken aan verdere verbetering van de verhouding en de communicatie. Een advies aan het hof ten aanzien van bekrachtiging dan wel vernietiging van de bestreden beschikking heeft de raad evenwel niet gegeven.
Het hof overweegt als volgt:
Ten aanzien van het gezamenlijk gezag:
3.7.
De vader heeft op 14 juli 2014 als tot het gezag bevoegde ouder op grond van artikel
1:253c BW een verzoek ingediend om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over [minderjarige] . De moeder heeft met dit verzoek niet ingestemd. Hoofdregel is dat een dergelijk verzoek dient te worden toegewezen tenzij er een onaanvaardbaar risico is dat het
kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat daarin binnen afzienbare tijd verbetering komt, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.
Het hof is op basis van de in hoger beroep overgelegde stukken zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling van oordeel, dat niet is gebleken dat [minderjarige] klem of verloren is geraakt tussen beide ouders of dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders, terwijl niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Evenmin is gebleken op basis van de in hoger beroep overgelegde stukken zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling dat alsnog afwijzing van gezamenlijk gezag noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] . Daargelaten nog dat enkel het ontbreken van een goede communicatie niet reeds en steeds met zich brengt dat voldaan is aan de uitzondering(en) van artikel 1:253c BW, is, zo legt het hof de stukken zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling uit, voldoende aannemelijk althans voldoende gebleken dat de vader en de moeder van [minderjarige] normaal met elkaar kunnen communiceren. In dit verband wijst het hof onder meer op de in hoger beroep door de moeder overgelegde WhatsApp-communicatie tussen partijen inzake onder meer de (neus-)verkoudheid van [minderjarige] , zijn slaapgedrag en de omgang (waarbij, nu dit door de moeder niet of onvoldoende is weersproken, de kwestie van de dinsdag al enige tijd niet meer speelt). Hieruit volgt (tevens) dat partijen in staat zijn dan wel mogen worden geacht gezamenlijk beslissingen over [minderjarige] te nemen. Daaraan doen enkele mogelijke eerdere fricties over onder meer de kwesties voetbal/dierentuinbezoek niet af. In elke relatie of in elk contact kunnen zich immers wel eens misverstanden of fricties voordoen. Dat de moeder stelt dat zij het communiceren met de vader als belastend ervaart, maakt dat niet anders.
3.8.1.
Het hof zal dan ook de beschikking van de rechtbank voor wat betreft het gezamenlijk gezag bekrachtigen.
Ten aanzien van de voorlopige contactregeling
3.9.
De ouders hebben, naar op de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken, inmiddels uitvoering gegeven aan de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde voorlopige contactregeling. [minderjarige] verblijft vanaf mei 2017 iedere twee weken van zaterdag 9.00 uur tot zondag 19.00 uur, met overnachting, bij zijn vader, alsmede iedere dinsdag.
Het hof ziet geen enkele reden of aanleiding om deze contactregeling waaraan al geruime tijd zonder (noemenswaardige) problemen uitvoering wordt gegeven, op dit moment terug te draaien. Dat is niet in het belang van [minderjarige] die inmiddels al geruimere tijd in het ritme van de huidige contactregeling zit en daardoor ook een structureel contact met zijn vader heeft. Niet gebleken is noch aannemelijk gemaakt dat er rechtens gronden zijn om de vader, die in een persoonlijke betrekking tot [minderjarige] staat, het contact met [minderjarige] te ontzeggen. Van alcoholgebruik als door de moeder gesteld is overigens niet of onvoldoende gebleken, laat staan dat door de moeder de relatie van dit beweerdelijke overmatig gebruik met één van de door de wet genoemde ontzeggingsgronden voor contact voldoende aannemelijk is gemaakt. En verder wijst het hof ook hier op de wijze waarop de contacten tussen partijen verlopen zoals onder meer de WhatsApp-communicatie waarop hierboven, bij rechtsoverweging 3.8,
werd gewezen.
3.9.1.
De ouders moeten nog wel afspraken maken voor feestdagen en vakanties. Dat dienen zij te doen met inachtneming van de thans geldende, door de rechtbank in de beschikking waarvan beroep vastgestelde voorlopige regeling. Voor het overige is het tevens wachten op het rapport van Juzt waarvan de rechtbank blijkens de beschikking waarvan beroep thans in afwachting is met het oog op de vervolgzitting.
3.9.2.
Het hof zal de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de voorlopige contactregeling eveneens bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 2 maart 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.D.M. Lamers en J.A.F.M. Graafland-Verhaegen en is op 29 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.