Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Gemeente Middelburg,
hierna: de Gemeente,
[Grondexploitatie] Grondexploitatie C.V.,mede zaakdoende onder de naam
Consortium [het Consortium] ,
Grondbedrijf [Beheer I] Beheer I B.V.,
Grondbedrijf [Grondbedrijf II] II B.V.,
[Wegen] Wegen B.V.,
[Woningbouw] Woningbouw B.V.,voorheen [Bouw Zeeland] Bouw Zeeland B.V.,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 12 januari 2016;
- de akte na tussenarrest van [appellant] van 22 maart 2016, met producties 16 tot en met 22;
- de antwoordakte van de Gemeente van 13 september 2016;
- de antwoordakte van het Consortium van 13 september 2016.
6.De verdere beoordeling
Het hof acht dit een relevante vraag. Volgens het Consortium gaat deze vraag uit van aannames, maar het hof vermag dit niet in te zien. Wel zal de deskundige enkel rekening dienen te houden met die voorgenomen, doch nog niet uitgevoerde werkzaamheden, waarvan met een voldoende mate van zekerheid gesteld kan worden dat van de uitvoering daarvan kan worden uitgegaan.
Het hof is ondeskundig op het gebied van hydrologie. Vandaar dat, met de nodige voorbehouden, slechts enkele algemene opmerkingen kunnen worden gemaakt.
Water in de grond kan van boven komen (regenwater, zakwater) dan wel zijdelings, onder de grond, toestromen. In de grond bevinden zich (vaak) verschillende watervoerende lagen, op (sterk) verschillende dieptes. Via die watervoerende lagen kan horizontaal water worden aangevoerd; overigens zal het daarbij niet zelden gaan om water dat ooit door neerslag op en in de bodem is gekomen. Het hof neemt aan - doch als deze aanname onjuist is dient de deskundige daarover te rapporteren - dat de werkzaamheden welke in dit geding aan de orde zijn of zijn geweest, niet tot verstoring van “diepere” grondwaterstromen hebben geleid (hoeveel dieper laat zich hier niet kwantificeren) maar kan niet uitsluiten dat werkzaamheden als de onderhavige - waarbij, naar het hof begrijpt, sloten zijn gedempt of afgedamd, andere sloten zijn gegraven, en ophogingen (daargelaten wanneer, door wie en in welke mate) zijn aangebracht, niet alleen tot wijziging van de aan- of afvoer van water aan het oppervlak, maar ook tot wijzigingen in de aan- of afvoer van water in de ondiepe ondergrond hebben geleid.
Overeenkomstig de suggestie van het Consortium heeft het hof voor zoveel mogelijk het begrip “overlast” vermeden aangezien dit een kwalificatie in zou kunnen houden. Eerst dient zo concreet mogelijk te worden vast gesteld of en zo ja in welke mate [appellant] meer “last” - de term is volstrekt neutraal bedoeld - had van water dan voorheen; daarbij kan het gaan om last van water door overstromingen van delen van zijn perceel, maar ook om optrekkend vocht, en zelfs om schade door, bijvoorbeeld, verzakkingen indien en voor zover deze zouden zijn te herleiden tot een wijziging van de waterstand (ongeacht op welke diepte die wijziging zich voordeed).
Bij deze vragen betrekt het hof voorts de door [appellant] onder a) tot en met e) voorgestelde vragen, voor zover die niet reeds aan de orde zijn gekomen.
Het onderzoek is echter een momentopname terwijl het bij trillingen, naar het hof voorkomt, vrijwel altijd zal gaan om incidenten; de kans dat daadwerkelijk trillingen zullen worden waargenomen is dus vrij klein.
Bovendien wordt onvoldoende onderscheid gemaakt tussen trillingen als gevolg van bepaalde activiteiten welke op dàt moment plaatsvinden (met name heien, rijden met zware grondverzetmachines) en trillingen welke plaatsvinden op een moment dat er in het geheel geen activiteiten plaats vinden, bijvoorbeeld als gevolg van schoksgewijs optredende zettingen van grondophogingen; de stellingen van [appellant] houden in dat ook daarvan sprake zou zijn geweest.
Overigens zij opgemerkt dat veelal de “trillingen” niet anders dan uit de gevolgen zullen kunnen worden afgeleid.
De verwijzing naar TNO acht het hof veel te algemeen, gelet op het grote aantal onderzoekinstituten dat daaraan is verbonden.
afwezigheidvan fysieke schade aan de opstallen vóór de aanvang van de werkzaamheden - mogelijk geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld.
7.De uitspraak
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
vier maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;