ECLI:NL:GHSHE:2018:1287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
20-001197-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in plofkraakzaak na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor opzettelijk brand stichten, poging tot diefstal met geweld en vernieling in vereniging. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van de bewezenverklaring en een gevangenisstraf van 150 dagen had gevorderd, waarvan 121 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De zaak betrof een plofkraak op een geldautomaat in Terneuzen op 12 maart 2013. Hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was, ontbrak het aan technisch bewijs en was er geen sluitend bewijs dat de verdachte daadwerkelijk de dader was. De getuigenverklaringen en forensische sporen waren niet voldoende om tot een veroordeling te komen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de feiten had gepleegd, en heeft hij de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en de verdachte is vrijgesproken van de beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001197-17
Uitspraak : 27 maart 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 april 2017 in de strafzaak met parketnummer
02-700099-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van:
 feit 1: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, in vereniging gepleegd;
 feit 2: poging tot diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
 feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, in vereniging gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van voorarrest.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en het vonnis zal vernietigen ten aanzien van de strafoplegging en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 121 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bepleit. Subsidiair, in geval van een veroordeling, heeft de verdediging zich ten aanzien van de strafoplegging geschaard achter de vordering van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2013 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door enig explosief (middel) en/of een explosieve lading op/aan een geldautomaat (gevestigd aan de Alvarezlaan te Terneuzen) vast te maken/aan te brengen en/of dit (vervolgens) te ontsteken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander(en) te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2013 te Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig(e) bankbiljet(ten), geheel of ten dele toebehorende aan Rabobank Terneuzen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld tegen een geldautomaat (gelegen aan de Alvarezlaan te Terneuzen), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen zich naar bovengenoemde geldautomaat heeft begeven, en/of enig explosief (middel) en/of een explosieve lading op bovengenoemde geldautomaat heeft vastgemaakt/aangebracht en/of tot ontsteking heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 12 maart 2013 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een geldautomaat (gevestigd aan de Alvarezlaan), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Rabobank Terneuzen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Vrijspraken
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de nacht van 12 maart 2013 heeft een zogenaamde plofkraak van een geldautomaat van de Rabobank in Terneuzen, gelegen in winkelcentrum Zuidpolder, plaatsgevonden. [verbalisant 1] heeft omstreeks 02.30 uur een doffe knal gehoord en hij heeft toen een aantal personen, minimaal drie, op het trottoir zien staan in de directe nabijheid van de geldautomaat. Hij heeft gezien dat de drie personen vervolgens bij de woning aan de [straat] rechtsaf de hoek omliepen en na ongeveer 50 meter linksaf de bosschage inliepen. Daarna heeft [verbalisant 1] de drie personen niet meer gezien. Hij zag dat de personen een muts of pet op het hoofd droegen (één betrof een rood/oranje muts en één een gebreide muts met klep). Hij kon verder geen signalement geven van de personen.
Aangezien het die nacht flink sneeuwde is door de politie gezocht naar in de sneeuw achtergelaten sporen. Collega’s van [verbalisant 1] , verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , hebben een spoor, bestaande uit schoensporen van twee personen en één (fiets)bandenspoor, gevolgd vanaf de parking van de pinautomaat bij winkelcentrum Zuidpolder, aan de kant van de [straat] . Dit spoor heeft hen geleid tot de achtertuin van de woning [adres] , alwaar verdachte verbleef (op de zolderkamer van [medeverdachte 1] ). Voorts heeft [verbalisant 4] ter hoogte van de hoekwoning [straat] op de rijbaan (stukken van) twee plastic handschoenen aangetroffen, die nadien door de forensische opsporing zijn veiliggesteld en aan de binnenzijde zijn bemonsterd.
Hoewel zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat verdachte, al dan niet tezamen met de eveneens in de woning verblijvende medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , betrokken is geweest bij de plofkraak, zijn die aanwijzingen onvoldoende om zonder twijfel vast te kunnen stellen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft gepleegd dan wel heeft medegepleegd. Daartoe overweegt het hof dat het in deze zaak ontbreekt aan technisch bewijs. Zo zijn de afgenomen schiethandensets en de bemonsteringen van de vingers van de verdachten, de in de keuken (van de woning [adres] ) en op de geldautomaat aangetroffen tape, de in de keuken aangetroffen blauwe latex handschoenen en zwarte handschoenen en de op de verwarming aangetroffen mutsen niet nader forensisch en vergelijkend onderzocht. Voorts overweegt het hof dat er geen duidelijk signalement van de daders is en dat ook over de in de sneeuw aangetroffen sporen (bij gebreke van bijvoorbeeld foto’s of een beschrijving van individualiseerbare kenmerken) onduidelijkheid bestaat. Niet is met zekerheid vast te stellen dat de gevolgde sporen de dadersporen zijn, te meer nu één van die sporen een (fiets)bandenspoor betreft, terwijl [verbalisant 1] geen persoon met of op een fiets heeft waargenomen. Bovendien is onduidelijk welke personen zich allemaal in de woning [adres] bevonden en of er personen zijn die de woning wellicht via de voorzijde hebben verlaten, nu uit het dossier niet blijkt van een sluitende observatie van de woning.
Voorts is op één van de in de sneeuw achtergelaten handschoenen een DNA-mengprofiel van drie personen aangetroffen, te weten van [medeverdachte 2] , van de eveneens in de woning aanwezige [persoon 1] en van de [medeverdachte 2] bekende [persoon 2] . Van verdachte is daarentegen geen enkel DNA-spoor gevonden. Ten slotte is niet gebleken dat in de woning [adres] explosief materiaal of sporen daarvan zijn aangetroffen.
De omstandigheid dat uit onderzoek is gebleken dat in de telefoon van [persoon 1] een telefoonnummer is opgeslagen onder de naam [naam] en tussen het telefoonnummer van [persoon 1] en [naam] in de nacht van de plofkraak tussen 01.39 uur en 03.19 uur telecommunicatie heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat verdachte één van de daders is geweest, laat staan wat zijn rol in het geheel was.
Ook de omstandigheid dat uit onderzoek is gebleken dat met behulp van een op het bed in de zolderkamer van [medeverdachte 1] aangetroffen laptop (met een account op naam van [persoon 3] , één van de broers van [medeverdachte 1] ) kort na het tijdstip van de plofkraak is gezocht op daaraan gerelateerde onderwerpen op Google en YouTube (zoals: “hoe zit een pinautomaat elkaar”, “geld la” en “blauwdrukken pinautomaat”), is naar het oordeel van het hof onvoldoende om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat verdachte één van de daders van de plofkraak is geweest, laat staan wat zijn rol in het geheel was.
Het hof is derhalve van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte op voornoemde gronden niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof spreekt verdachte derhalve vrij van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 27 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.