ECLI:NL:GHSHE:2018:1229

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
200.218.617_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005. De vader, verzoeker in principaal appel, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 april 2017 aangevochten, waarin de zorg- en contactregeling met de minderjarige was vastgesteld. De vader verzocht om een wijziging van de regeling, zodat [minderjarige] bij hem zou verblijven van vrijdagavond tot zondagavond, terwijl de moeder, verzoekster in incidenteel appel, de vader niet-ontvankelijk wilde verklaren en een andere regeling voorstelde. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 februari 2018, waarbij de minderjarige ook in de gelegenheid werd gesteld haar mening te geven. Het hof heeft de belangen van [minderjarige] vooropgesteld en vastgesteld dat zij meer tijd met de vader wil doorbrengen, maar onder betere omstandigheden. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd en een nieuwe regeling vastgesteld waarbij [minderjarige] één dag in de twee weken bij de vader verblijft van 09.30 uur tot 18.00 uur. Daarnaast is er een regeling voor de verdeling van vakanties en feestdagen vastgesteld, waarbij de ouders in onderling overleg dienen te komen tot een praktische uitvoering. De beslissing is op 22 maart 2018 uitgesproken door het hof in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 22 maart 2018
Zaaknummer: 200.218.617/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/307413 / FA RK 16-2102
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Vinke,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 april 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
een regeling inzake het contact tussen de vader en [minderjarige] tijdens de feestdagen en schoolvakanties vast te stellen zoals weergegeven in de punten 7 en 8 van het lichaam van het beroepschrift;
de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] eenmaal per twee weken gedurende het weekend van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de vader verblijft, althans van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] naar de moeder brengt,
althans een zodanige zorg- en contactregeling te bepalen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 juli 2017, heeft de moeder verzocht de vader in zijn beroep tegen voormelde beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dat verzoek te ontzeggen als ongegrond of onbewezen.
Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht – uitvoerbaar bij voorraad – voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft:
I. het contactmoment gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de moeder toe te wijzen, inhoudende dat [minderjarige] gedurende één dag per veertien dagen, beurtelings op zaterdag of zondag, telkens van 09.30 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft, dan wel een zodanig zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht;
II. de verdeling van de vakanties en feestdagen en opnieuw rechtdoende de door de moeder onder 32 en 33 van het verweerschrift voorgestelde verdeling vast te leggen in de in dezen te geven beschikking, dan wel een zodanige verdeling vast te leggen als het hof juist acht.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 31 juli 2017, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder ongegrond althans ongemotiveerd te verklaren, af te wijzen hetgeen de moeder in hoger beroep verzoekt en voormelde beschikking op deze punten al dan niet onder verbetering van gronden te bekrachtigen, behoudens de onderdelen die in principaal appel zijn aangevoerd.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. A.H. van Gerwen, waarnemend voor mr. Vinke;
  • de vader, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
In de relatie van de ouders is geboren: [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De ouders zijn op 8 september 2005 met elkaar gehuwd.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 22 september 2006 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 10 oktober 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft en een regeling vastgesteld waarbij de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige] gedurende een dag per week, beurtelings op zaterdag of zondag, telkens van 10.00 uur tot 18.30 uur.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
- inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vastgesteld betreffende het contact tussen de vader en [minderjarige] : [minderjarige] zal bij de vader verblijven:
o gedurende twee achtereenvolgende weekenden van zaterdag 17.00 uur tot zondag 10.00 uur;
o daarna gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] terug naar de moeder brengt;
o vanaf 2017 gedurende de helft van de feestdagen;
o vanaf 2018 (ook) gedurende de helft van de vakanties;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan over en weer in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het is de ouders niet gelukt om in onderling overleg tot een verdeling van de feestdagen en vakanties te komen. De vader wenst dat het hof een verdeling nader vaststelt. De vader heeft in zijn beroepschrift een verdeling voorgesteld.
De raad acht, zo blijkt uit zijn rapport van 9 november 2016, een vermindering van het contact met de vader niet in het belang van [minderjarige] . De geadviseerde en door de rechtbank vastgestelde weekendregeling levert echter feitelijk een vermindering van het contact op. De vader acht het wel van belang dat er minder wisselmomenten zijn voor [minderjarige] . De door de vader voorgestelde regeling van eenmaal per twee weken gedurende het weekend van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, althans van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, is in het belang van [minderjarige] , omdat zij zo met beide ouders een goed contact kan onderhouden. Er zijn ook geen belemmeringen bij [minderjarige] om het contact uit te breiden. [minderjarige] is inmiddels aan de overnachtingen bij de vader gewend. Wel heeft [minderjarige] er last van dat de moeder het contact met de vader niet ondersteunt.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De communicatie tussen de ouders verloopt moeizaam, met name via de familie van de vader, hetgeen de moeder graag anders zou zien.
De moeder erkent dat het van belang is dat [minderjarige] een band kan houden met beide ouders. [minderjarige] gaat echter niet graag naar de vader. Dit geeft zij te kennen aan de moeder en aan derden. De moeder merkt het ook aan [minderjarige] op het moment dat zij uit de auto stapt. Zij heeft moeite met de nieuwe regeling, onder meer omdat zij stress ervaart bij de vader, aangezien hij kwaad spreekt over de moeder. Zij krijgt extra ondersteuning van CJG. School maakt zich zorgen over [minderjarige] . Sinds de bestreden beschikking ondervindt [minderjarige] meer klachten. De moeder ontkent dat zij zich negatief uitlaat over de vader.
[minderjarige] heeft nog steeds geen eigen slaapkamer bij de vader. Het is voor [minderjarige] van belang dat zij een plek heeft waar zij zich kan terugtrekken. De thuissituatie van de vader is verre van ideaal. Bovendien leunt de vader te veel op zijn familie, met name zijn zus. [minderjarige] heeft er last van dat de familie van de vader zich negatief uitlaat over de moeder.
Het is niet praktisch om de weekendregeling te laten aanvangen op vrijdag om 19.00 uur omdat [minderjarige] dan sport.
In incidenteel appel voert de moeder het volgende aan.
Een regeling waarbij [minderjarige] één dag per veertien dagen, beurtelings op zaterdag of zondag, van 09.30 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft, komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] .
Tevens acht de moeder het van belang dat het hof een verdeling van de feestdagen en vakanties vaststelt, omdat de ouders niet in staat zijn daar in onderling overleg uit te komen. Zij heeft daartoe een voorstel gedaan.
De moeder kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat zij [minderjarige] naar de vader dient te brengen in het kader van de contactregeling. De moeder is op 15 februari 2017 opnieuw moeder geworden, de moeder is ernstig gebrouilleerd met de familie van de vader en de moeder heeft geen auto, zodat zij steeds een auto moet lenen. De moeder wil [minderjarige] wel brengen, maar dan met de trein. Zij is als gevolg van lichamelijke klachten niet in staat de gehele reis naar de woning van de vader met het openbaar vervoer en te voet af te leggen. Zij verzoekt dan ook te bepalen dat de overdracht op CS [plaats] plaatsvindt.
3.7.
De vader voert in incidenteel appel, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder ondersteunt de contactregeling niet, zoals door de raad al is gesignaleerd. Het is niet zo dat [minderjarige] niet naar de vader wil gaan. De band tussen de vader en [minderjarige] is goed. [minderjarige] is altijd erg op haar gemak en ontspannen bij hem. [minderjarige] heeft wel degelijk een eigen slaapkamer bij de vader. De vader heeft een goede band met zijn familie. Zij laten zich niet meer negatief uit over de moeder in het bijzijn van [minderjarige] . Wel voelt [minderjarige] de spanningen tussen de ouders, gelet op de moeizame communicatie.
Dat de moeder andere signalen krijgt van [minderjarige] , is voor de vader een bevestiging dat sprake is van een loyaliteitsconflict. [minderjarige] geeft ook signalen dat zij liever bij de vader is dan bij de moeder. Met [minderjarige] gaat het overigens naar omstandigheden goed.
De vader kan zich in principe vinden in het voorstel van de moeder voor de verdeling van feestdagen en vakanties, maar hij heeft daarbij enkele kanttekeningen geplaatst.
De moeder dient het contact te ondersteunen en van haar kan dan ook gevraagd worden dat zij [minderjarige] brengt. De vader ziet daartoe, anders dan de moeder, geen praktische belemmeringen. Een wisseling op CS [plaats] acht de vader niet in het belang van [minderjarige] .
3.8.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
Uit het verhandelde ter zitting maakt de raad op dat [minderjarige] meer tijd met de vader alleen zou willen doorbrengen, maar ook meer mogelijkheden wil om het contact tussen haar en de vader anders in te vullen. De vader heeft een eigen woning. Hij zou [minderjarige] daar kunnen ontvangen. In die situatie zou [minderjarige] exclusief contact hebben met de vader en zijn er geen derden die zich daar in de communicatie tussen de ouders zouden kunnen mengen. Deze oplossing zou de moeder de nodige rust moeten geven.
De raad adviseert het contact niet in te korten. Een uitbreiding van het contact ligt meer voor de hand, bijvoorbeeld door het contact te laten aanvangen op zaterdagochtend in plaats van, zoals thans geldt, zaterdagavond.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij de auto van haar moeder niet langer kan gebruiken voor het brengen van [minderjarige] , omdat haar moeder deze auto nodig heeft om naar haar werk te rijden. Dit kan volgens de raad opgelost worden als de moeder haar moeder naar haar werk brengt en vervolgens [minderjarige] naar de vader brengt.
3.9.
Het hof oordeelt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
Weekendregeling
3.9.3.
Het is het hof uit het gesprek met [minderjarige] gebleken dat, anders dan de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd, [minderjarige] graag naar de vader gaat. [minderjarige] heeft aangegeven dat zij meer tijd met de vader zou willen doorbrengen, maar niet onder de huidige omstandigheden, waarbij zij weinig met hem alleen is omdat de vader bij zijn ouders inwoont en daar, naast de grootouders, ook andere familieleden regelmatig aanwezig zijn. Als de vader een eigen woonruimte zou bewonen, zou zij langer bij hem willen verblijven.
Het is het hof uit het gesprek met [minderjarige] voorts gebleken dat zij er last van heeft dat de ouders ruzie maken bij de overdracht en de familie van de vader zich daarin mengt.
Het is aan de vader om zich – in het belang van een kwalitatief goed en op termijn frequenter contact met zijn dochter – open te stellen voor de wensen en bezwaren van [minderjarige] . De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij een eigen appartement heeft dat verhuurd wordt, maar dat hij op termijn gereed kan maken voor eigen bewoning dan wel verblijf tijdens de omgangsweekenden, -vakanties en -feestdagen. Het is voorts aan de vader om zijn familie op afstand te houden, zowel fysiek (bij de overdracht) als in het kader van de ex-partnerstrijd die tussen de ouders gaande is.
Ook voor de moeder is een belangrijke rol weggelegd in het zo ontspannen mogelijk laten verlopen van de overdracht van [minderjarige] en haar verblijf bij de vader. Om die reden dienen confrontaties te worden voorkomen, zeker in het bijzijn van [minderjarige] . Bovendien acht het hof het van belang dat de moeder [minderjarige] naar de vader blijft brengen. Het hof ziet, anders dan de moeder, geen, althans onvoldoende praktische bezwaren om de door de rechtbank vastgestelde haal- en brengregeling te handhaven.
Het is aan beide ouders om te werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en het herstel van de ouderrelatie. Ter zitting hebben beide ouders zich bereid verklaard hierbij de hulp van een professionele derde in te schakelen. Het hof acht het voor een evenwichtige en harmonieuze ontwikkeling en groei van [minderjarige] naar volwassenheid van groot belang dat de ouders dit voornemen uitvoeren en zich zullen inspannen om een situatie te creëren waarin [minderjarige] geen last (meer) heeft van de strijd tussen haar ouders.
Overigens is het hof van oordeel dat de moeder haar stelling dat in de woning van de vader onvoldoende persoonlijke ruimte voor [minderjarige] beschikbaar is, onvoldoende heeft onderbouwd, mede gelet op de uitvoerig gemotiveerde betwisting van die stelling door de vader.
In de huidige situatie zou [minderjarige] het liefst één zaterdag of zondag in de twee weken bij de vader willen verblijven, zonder overnachting, conform het verzoek van de moeder in hoger beroep. Mede gezien de leeftijd van [minderjarige] acht het hof het aangewezen om de mening van [minderjarige] bij de beoordeling zwaar te laten wegen. Met de raad en de rechtbank acht het hof het in het belang van [minderjarige] om de wisselmomenten beperkt te houden. Tevens zou [minderjarige] voldoende in de gelegenheid moeten zijn om in de weekenden bijvoorbeeld contact met vriendinnen te onderhouden en (sport)activiteiten te ontplooien.
Tegen het verzoek van de moeder om deze contacten te laten aanvangen om 09.30 uur en te laten eindigen om 18.00 uur, heeft de vader geen (concrete) bezwaren aangevoerd.
Al het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof dat – in het belang van [minderjarige] – de weekendregeling die in de bestreden beschikking is vastgesteld niet in stand kan blijven. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en opnieuw rechtdoende de een regeling vaststellen waardoor [minderjarige] één dag in de twee weken (in overleg zaterdag of zondag) bij de vader verblijft van ’s ochtends 09.30 uur tot ’s avonds 18.00 uur.
Het is aan de vader om, zodra hij een situatie heeft gerealiseerd waarbij hij en [minderjarige] tijdens de contactmomenten overwegend samen kunnen zijn, een wijzigingsverzoek bij de rechtbank in te dienen om tot eventuele uitbreiding van de regeling te komen. Op dit moment kan het hof echter nog niet op die situatie vooruitlopen.
Vakanties en feestdagen
3.9.4.
Ter zitting van het hof is met de ouders en hun advocaten de verdeling van de vakanties en feestdagen besproken. Het hof acht de volgende verdeling in het belang van [minderjarige] . Voor zover tussen partijen in hoger beroep in de stukkenwisseling dan wel ter zitting van het hof geen overeenstemming is bereikt over een concreet aspect van die verdeling, zal het hof daar gemotiveerd op in gaan.
3.9.5.
De ouders zijn ermee akkoord om vakanties van één week, conform de voorkeur van [minderjarige] , niet op te splitsen; zij verblijft in die vakanties een hele week bij de ene of bij de andere ouder.
Aangezien de vader begin 2018 al met [minderjarige] op wintersport is gegaan en de vader de wens heeft in het vervolg in de voorjaarsvakantie met [minderjarige] op wintersport te gaan, oordeelt het hof dat [minderjarige] in de even jaren in de voorjaarsvakantie bij de moeder verblijft en in de oneven jaren in de voorjaarsvakantie bij de vader verblijft.
Het hof acht het redelijk om gezien het voorgaande te bepalen dat [minderjarige] in de even jaren in de herfstvakantie bij de vader verblijft en in de oneven jaren in de herfstvakantie bij de moeder verblijft.
De vader heeft ingestemd met de door de moeder voorgestelde verdeling van de zomervakanties, maar hij heeft bezwaar tegen de tijdstippen en dagen waarop de omgangsweken in de visie van moeder zouden moeten aanvangen. Hier komt het hof later op terug.
3.9.6.
Een en ander leidt tot een volgende verdeling van de vakanties.
Even jaren
Oneven jaren
Voorjaarsvakantie
[minderjarige] verblijft bij de moeder.
[minderjarige] verblijft bij de vader.
Meivakantie
[minderjarige] verblijft de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder.
[minderjarige] verblijft de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader.
Zomervakantie
[minderjarige] verblijft de eerste, tweede en vierde week bij de vader en de derde, vijfde en zesde week bij de moeder.
[minderjarige] verblijft de eerste, tweede en vierde week bij de moeder en de derde, vijfde en zesde week bij de vader.
Herfstvakantie
[minderjarige] verblijft bij de vader.
[minderjarige] verblijft bij de moeder.
Kerstvakantie
[minderjarige] verblijft de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader.
[minderjarige] verblijft de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder.
3.9.7.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] om ook in het kader van de verdeling van de vakanties en feestdagen de wisselmomenten te beperken. Het hof acht het (derhalve) met de moeder van belang dat feestdagen die twee dagen duren niet worden opgesplitst, en dat [minderjarige] dus beide dagen aaneengesloten bij één ouder doorbrengt. Tevens acht het hof het van belang om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de weekendregeling en de vakantieregeling.
3.9.8.
Met inachtneming van het voorgaande komt het hof tot de volgende verdeling van de feestdagen.
- Als eerste paasdag resp. eerste pinksterdag valt op een dag dat [minderjarige] volgens de weekendregeling bij de moeder verblijft, dan verblijft zij zowel eerste als tweede paasdag resp. zowel eerste als tweede pinksterdag bij haar.
Als eerste paasdag resp. eerste pinksterdag valt op een dag dat [minderjarige] volgens de weekendregeling bij de vader verblijft, dan verblijft zij zowel eerste als tweede paasdag resp. zowel eerste als tweede pinksterdag bij hem.
  • Eerste en tweede kerstdag, alsmede oudejaarsdag en nieuwjaarsdag vallen altijd in de kerstvakantie. [minderjarige] verblijft op die feestdagen bij de ouder bij wie zij op grond van de vakantieregeling op dat moment verblijft. Daarvoor is derhalve geen aparte regeling nodig.
  • Hemelvaartsdag valt soms in een vakantie. [minderjarige] verblijft in dat geval op die feestdag bij de ouder bij wie zij op grond van de vakantieregeling op dat moment verblijft. Indien en voor zover Hemelvaartsdag niet in een vakantie valt, acht het hof het redelijk om te bepalen dat [minderjarige] op die dag in de even jaren bij de vader verblijft en in de oneven jaren bij de moeder.
  • Als Koningsdag valt op een dag in het weekend, dan brengt [minderjarige] die dag door bij de ouder bij wie zij volgens de weekendregeling verblijft.
Als Koningsdag valt op een dag in de vakantie, dan brengt [minderjarige] die dag door bij de ouder bij wie zij volgens de vakantieregeling verblijft.
3.9.9.
Met de moeder acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat wat betreft de begin- en eindtijden van het contact op de feestdagen en in de vakanties, zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de weekendregeling.
Het hof volgt de moeder in haar verzoek om conform het advies van de raad het verblijf van [minderjarige] bij de vader op de feestdagen te laten aanvangen om 10.00 uur en te laten eindigen om 18.00 uur. Het contact op feestdagen die twee dagen duren eindigt op de tweede feestdag om 18.00 uur.
Het hof volgt de vader in zijn verzoek om het contact in de vakanties te laten aanvangen op zaterdagochtend om 10.00 uur en te laten eindigen op zaterdag om 10.00 uur.
Tegen het verzoek van de vader om, in afwijking van het voorgaande, het aanvangstijdstip van de voorjaarsvakantie te bepalen op vrijdagavond om 19.00 uur en het eindtijdstip te bepalen op de tweede zondagochtend om 10.00 uur, heeft de moeder geen (gegronde) bezwaren aangevoerd. Het hof acht het redelijk om daarvan uit te gaan.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en – door als volgt te beslissen – de verzoeken van de ouders (alsnog) gedeeltelijk toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 april 2017 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 22 september 2006 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch voor zover het betreft de daarbij vastgestelde contactregeling;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , de volgende regeling vast:
  • [minderjarige] verblijft één dag in de twee weken (in overleg zaterdag of zondag) bij de vader van ’s ochtends 09.30 uur tot ’s avonds 18.00 uur;
  • daarnaast geldt een verdeling van de vakanties en feestdagen, conform hetgeen het hof hiervoor onder 3.9.6, 3.9.8 en 3.9.9. heeft overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en P.M.M. Mostermans en is op 22 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. Brouwer-van de Put, griffier.