ECLI:NL:GHSHE:2018:1196
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw handelen van de schuldenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellant. De appellant had verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De totale schuldenlast van de appellant bedroeg € 493.821,31, met een significante schuld aan [beheer] Beheer BV van € 222.333,00. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, door contracten te ondertekenen die financiële verplichtingen met zich meebrachten terwijl hij geen inkomen had en zijn eigen onderneming failliet was, lichtvaardig heeft gehandeld. Het hof heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep, waarin hij stelde dat hij te goeder trouw had gehandeld, verworpen. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij in het verleden een minnelijk traject had doorlopen.