Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5111776 CV EXPL 16-4164)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
3.De beoordeling
- woonlasten juli 2014 – december 2014 € 3.550,44
- gemeentelijke belastingen 2014 € 263,67
- woonlasten eerste helft 2015 € 3.550,44
- huur juli 2015 € 471,83
- gemeentelijke belastingen 2015 € 286,60
- verhoogde voorschotten Essent april 2015-juni 2015 € 276,00
- afrekening Essent maart 2015
manheeft in eerste aanleg gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen aan hem te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 9.452,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding en compensatie van de proceskosten.
vrouwheeft de vordering weersproken en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Zij heeft de ongerechtvaardigde verrijking betwist. De man heeft met de betaling van de woonlasten voldaan aan de wettelijke verplichting van echtgenoten om elkaar het nodige te verschaffen. De vrouw heeft betwist dat zij (volledig) draagplichtig is voor de door de man gestelde betalingen.
kantonrechterheeft – samengevat – geoordeeld dat de man de lasten gedurende het huwelijk heeft betaald. Hij was hiertoe krachtens art. 1:81 BW gehouden zodat van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is. De betaling van de woonlasten moet worden aangemerkt als voldoening van de kosten van de huishouding in de zin van art. 1:84 BW. In de interne verhouding was de vrouw voor de helft draagplichtig voor deze door de man betaalde lasten. Voor zover de man meer dan de helft daarvan heeft voldaan, heeft hij regres op de vrouw. Niet in geschil is dat de man de lasten volledig heeft voldaan, zodat de vrouw hem de helft daarvan € 4.726,17 (€ 9,452,35 / 2) moet voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd.
uitsluitend gebruikvan de woning gedurende de echtscheidingsperiode kunnen daarom, ook mede gelet op de uit het huwelijk ontstane lotsverbondenheid van partijen, niet afdoen aan de in de wet vastgelegde verplichtingen die uit het huwelijk voortvloeien.
voortgezet gebruikvan de woning. Krachtens art. 1:165 BW kan de rechter op verzoek van een echtgenoot bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is tot bewoning en het gebruik van die woning gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het aan de vrouw toegekende voortgezet gebruik van de woning heeft derhalve betrekking op de periode vanaf 21 november 2016 (en dus na het huwelijk) en dan daarom ook niet afdoen aan het bepaalde in art. 1:81 BW.