3.1.De voorzieningenrechter heeft in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis enkele feiten vastgesteld. Het hof zal deze feiten hieronder (vernummerd tot 3.2.1 tot en met 3.2.8) weergeven.
3.2.1.Vanaf 1992 heeft [gefailleerde] met betrekking tot de haar in eigendom toebehorende woning aan de [adres 1] te [plaats] een contract gehad met Essent voor de levering van, voor zover hier relevant, elektriciteit.
3.2.2.Enexis is de netbeheerder in de regio en verzorgt het transport van de elektriciteit.
3.2.3.Op 25 januari 2011 heeft het hennepteam van de politie (in aanwezigheid van een medewerker van Enexis) een inval gedaan in het pand [adres 1] te [plaats] . (Bij de huurder) op de begane grond zijn toen ongeveer 9 moederplanten en 1047 stekken van hennepplanten gevonden. Sinds die datum is [adres 1] afgesloten van het elektriciteitsnet. De inval heeft tot strafvervolging tegen [gefailleerde] geleid. Bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 juli 2016 is [gefailleerde] in de strafzaak vrijgesproken van, kort gezegd, het haar ten laste gelegde (deelnemen aan) handelen in strijd met artikel 3 Opiumwet en diefstal van elektriciteit.
3.2.4.Bij een tussen partijen gewezen vonnis op tegenspraak van de rechtbank Breda van 19 december 2012 in een bodemprocedure (zaaknummer/rolnummer 233626 / HA ZA 11-659) is [gefailleerde] wegens elektriciteitsfraude (in verband met een eerder, op 4 december 2007, aangetroffen hennepkwekerij op [adres 1] te [plaats] ) onder meer veroordeeld om aan Enexis te betalen een na betaling van € 10.000,-- resterend schadebedrag van € 20.766,61, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 december 2007 tot de dag van de volledige voldoening. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. De rechtbank Breda heeft in het vonnis, na bewijslevering, geoordeeld dat het door [gefailleerde] eerder aan Enexis betaalde bedrag van € 10.000,-- geen finale kwijting had opgeleverd, zodat zij het meerdere nog steeds verschuldigd was gebleven.
3.2.5.[appellant] is geboren op [geboortedatum] 1995 en thans 22 jaar oud. Hij heeft het syndroom van Asperger. [gefailleerde] heeft op enig moment de zorg voor [appellant] op zich genomen. Hij heeft gewoond op het eveneens aan [gefailleerde] toebehorende pand [adres 2] te [plaats] . Nadat dit pand begin 2017 door de burgemeester van Breda op de voet van artikel 13b Opiumwet was gesloten, is [appellant] gaan wonen op het adres [adres 1] .
3.2.6.[adres 1] is tot voor kort van stroom voorzien middels een kabelhaspel vanuit een stopcontact uit onder meer [adres 2] en een ander buurpand. Aan deze stroomvoorziening is een einde gekomen, waardoor [gefailleerde] nu met een benzinegenerator zelf stroom moet maken voor [adres 1] .
3.2.7.[gefailleerde] heeft een uitkering op grond van de participatiewet van € 930,-- per maand, waarmee zij alle vaste lasten moet betalen. [appellant] heeft een Wajonguitkering van
€ 285,-- per maand en een lening voor zijn studie informatica die hij volgt op Hbo-niveau.
3.2.8.Artikel 6 van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas (hierna: de Regeling) luidt als volgt:
“Een netbeheerder of een vergunninghouder draagt er zorg voor dat het transport van elektriciteit of gas naar of de levering van elektriciteit of gas aan een kwetsbare consument die wegens wanbetaling is beëindigd, wordt hervat indien de kwetsbare consument een verklaring van een arts die geen behandelend arts van de betrokkene is overlegt om de zeer ernstige gezondheidsrisico’s aan te tonen.”
In artikel 10 sub a van de Regeling is, voor zover van belang, bepaald als volgt:
“Een vergunninghouder draagt er zorg voor dat de levering van elektriciteit of gas aan een kleinverbruiker die wegens wanbetaling is beëindigd, wordt hervat indien de kleinverbruiker een bewijs overlegt:
a. dat hij heeft verzocht om schuldhulpverlening, totdat op dat verzoek negatief is beslist of totdat de schuldhulpverlening eindigt; (…)”.
3.3.1.In de onderhavige procedure vorderden [gefailleerde] en [appellant] in het geding bij de voorzieningenrechter Enexis bij wege van onmiddellijke voorziening bij voorraad als bedoeld in artikel 254 Rv te gebieden:
- a. om het transport van elektriciteit ten behoeve van het pand aan de [adres 1] te [plaats] te hervatten, zodat [gefailleerde] en/of [appellant] voor de woning wederom een overeenkomst voor levering van energie kan aangaan,
- b. akkoord te gaan met een betalingsregeling ter zake kosten voor het heraansluiten en het ter beschikking stellen van het elektra netwerk,
dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-- voor iedere keer dat Enexis de geboden na betekening van het vonnis overtreedt en per dag dat deze overtreding voortduurt, met veroordeling van Enexis in de proceskosten.
3.3.2.Aan deze vordering hebben [gefailleerde] en [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Enexis heeft de woning van [gefailleerde] bij gelegenheid van de politie-inval van 25 januari 2011 ten onrechte afgesloten van elektriciteit. Enexis weigert ten onrechte die afsluiting ongedaan te maken. Enexis had in elk geval niet langer mogen volharden bij die weigering nadat [gefailleerde] bij het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 juli 2016 in de strafzaak is vrijgesproken van de haar ten laste gelegde feiten. Enexis maakt misbruik van haar monopoliepositie als netbeheerder, terwijl [gefailleerde] en [appellant] er een spoedeisend belang bij hebben dat de door hen bewoonde woning weer wordt aangesloten op het elektriciteitsnetwerk.
3.3.3.Enexis heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.In het bestreden vonnis in kort geding van 20 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
- Aangenomen kan worden dat [gefailleerde] en [appellant] een spoedeisend belang hebben bij beoordeling van hun vorderingen in kort geding (rov. 4.1).
- De beslissingen uit het vonnis van 19 december 2012 hebben op grond van artikel 236 Rv bindende kracht tussen partijen in de onderhavige procedure (rov. 4.2).
- [gefailleerde] heeft niet voldaan aan de veroordeling uit het vonnis van 19 december 2012. Enexis heeft op grond van dat vonnis nog (inclusief wettelijke rente) ongeveer € 30.000,-- van [gefailleerde] te vorderen ter zake de elekticiteitsfraude uit 2007 (rov. 4.3, eerste deel).
- Enexis heeft aan [gefailleerde] bovendien op 27 januari 2011 € 5.132,35 gefactureerd ter zake bij de politie-inval van 25 januari 2011 geconstateerde elektriciteitsdiefstal. [gefailleerde] heeft die factuur niet voldaan (rov. 4.3, tweede deel).
- Er is geen grondslag om Enexis te veroordelen akkoord te gaan met een betalingsregeling ter zake kosten voor het heraansluiten en het ter beschikking stellen van het elektra netwerk, zoals [gefailleerde] en [appellant] vorderen (rov. 4.4).
- Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat [appellant] op [adres 1] woont, dan is hij daar zelf begin 2017 gaan wonen terwijl in dat pand al sinds 6 jaar geen elektriciteitsaansluiting meer aanwezig was. Voor zover aan de zijde van [appellant] sprake is van een noodsituatie, hebben [gefailleerde] en [appellant] die noodsituatie dus zelf gecreëerd en kunnen zij dat niet aan Enexis tegenwerpen (rov. 4.6).
- Bovendien kunnen [gefailleerde] en [appellant] stroom opwekken met een benzinegenerator voor een gering bedrag per dag, kunnen zij koken op butagas, kan de was met de hand worden gedaan en kan [appellant] voor internet ook elders terecht. In zoverre is er dus geen dringende noodzaak voor heraansluiting (rov. 4.7).
- Het beroep van [gefailleerde] en [appellant] op artikel 6 van de Regeling gaat niet op (rov. 4.9).
- Het beroep van [gefailleerde] en [appellant] op artikel 10 van de Regeling gaat niet op (rov. 4.10).
- Het voorgaande brengt mee dat niet aannemelijk is dat Enexis misbruik van recht maakt of in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt (rov. 4.11).
Op grond van deze oordelen heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [gefailleerde] en [appellant] afgewezen en [gefailleerde] en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.4.1.Het hof zal appellanten in het navolgende aanduiden als [gefailleerde] en [appellant] , ook indien gedoeld wordt op de periode na het overnemen van de procedure door de curator.
3.4.2.[gefailleerde] en [appellant] hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [gefailleerde] en [appellant] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
3.4.3.Het hof stelt voorop dat de vorderingen van [gefailleerde] en [appellant] alleen betrekking hebben op het hervatten van het transport van elektriciteit naar het pand van [gefailleerde] aan de [adres 1] te [plaats] en op het in verband daarmee weer aansluiten van dat pand op het elektriciteitsnet. Dit kort geding heeft geen betrekking op de levering van gas aan het pand.
3.4.4.Het hof zal evenals de voorzieningenrechter aannemen dat [gefailleerde] en [appellant] een spoedeisend belang hebben bij beoordeling van hun vorderingen in kort geding. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat Enexis de enige netbeheerder in [plaats] is en dat de levering van elektriciteit in de hedendaagse samenleving voorziet in een basisbehoefte. Het hof deelt dus het oordeel van de voorzieningenrechter dat de vorderingen van [gefailleerde] en [appellant] in dit kort geding inhoudelijk moeten worden beoordeeld.
Met betrekking tot grief 1
3.5.1.Door middel van grief 1 betogen [gefailleerde] en [appellant] allereerst dat Enexis het pand bij gelegenheid van de politie-inval van 25 januari 2011 ten onrechte heeft afgesloten van elektriciteit.
3.5.2.Dit onderdeel van de grief treft geen doel. Het hof neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
- Op 4 december 2007 is een hennepkwekerij aangetroffen in het ook toen al aan [gefailleerde] toebehorende pand aan de [adres 1] . Op grond van het vonnis van 19 december 2012 strekt voor het hof tot uitgangpunt dat daarbij sprake is geweest van een omvangrijke diefstal van elektriciteit. Enexis heeft in verband daarmee de elektriciteit in het pand afgesloten en pas hersteld nadat [gefailleerde] in mindering op de vordering van Enexis ter zake gestolen elektriciteit € 10.000,-- had betaald. Enexis heeft nu nog een vordering op [gefailleerde] ter zake deze gestolen elektriciteit die inclusief wettelijke rente ongeveer € 30.000,-- beloopt.
- [gefailleerde] heeft niet de stelling van Enexis (pleitnota van 1 juni 2017, blz. 1 en 2) betwist, dat op 17 november 2009 een hennepkwekerij is aangetroffen op het adres [adressen] te [plaats] , waar [gefailleerde] destijds woonde, en dat ook in verband met deze hennepkwekerij was gefraudeerd met de elektriciteitsafname.
- Bij de politie-inval van 25 januari 2011 is wederom (voor de derde keer) een hennepkwekerij aangetroffen in een pand waarmee [gefailleerde] rechtstreekse betrokkenheid had of dat aan haar toebehoorde. Naar het oordeel van het hof heeft Enexis haar stelling dat ook in dit geval sprake was van fraude met de elektriciteitsafname vooralsnog voldoende onderbouwd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de getuigenverklaring die [fraude-inspecteur bij Enexis] , fraude-inspecteur bij Enexis, in het kader van de tegen [gefailleerde] gevoerde strafzaak heeft afgelegd, is af te leiden is dat zes lampen zijn aangetroffen van elk 400 Watt en dat de verzegeling op de aansluitkast rechts ontbreekt. Daar komt bij dat volgens de eigen verklaring van [gefailleerde] het verbruik dat wel op de meter is geregistreerd, een normaal verbruik voor een pand als het onderhavige betreft. Dat bevestigt de stelling van Enexis dat het verbruik dat samenhangt met de lampen die voor de hennepkweek zijn gebruikt, niet op de meter is geregistreerd omdat voor de meter een illegale aftakking is gemaakt. Dat [gefailleerde] in de tegen haar aanhangig gemaakte strafzaak uiteindelijk door het gerechtshof is vrijgesproken van diefstal van elektriciteit ter zake de op 25 januari 2011 ontdekte hennepkwekerij (na eerder door de politierechter te zijn veroordeeld), doet hier naar het voorlopig oordeel van het hof niet aan af, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de hennepplanten zijn aangetroffen in een door [gefailleerde] onderverhuurde ruimte. De vrijspraak zegt reeds om die reden niet dat er niet gefraudeerd is met de op naam van [gefailleerde] staande elektriciteitsaansluiting maar hooguit dat betrokkenheid van [gefailleerde] bij de fraude niet overtuigend is komen vast te staan.
- De nieuwe afsluiting heeft in januari 2011 plaatsgevonden, terwijl [gefailleerde] en [appellant] dit kort geding eerst in mei 2017 (datum dagvaarding 29 mei 2017) aanhangig hebben gemaakt.
Onder voornoemde omstandigheden, waarbij in januari 2011 voor de derde maal in een periode van iets meer dan drie jaar een hennepkwekerij werd aangetroffen waarbij [gefailleerde] als bewoonster en/of eigenaar van het pand en/of als contractspartij van Enexis betrokken was, terwijl ter zake van de elektriciteitsfraude die in december 2007 was ontdekt nog een aanzienlijke vordering op [gefailleerde] bestond, kan het naar het oordeel van het hof voorshands niet onterecht worden geacht dat Enexis bij de ontdekking van de derde hennepkwekerij de elektriciteitstoevoer in het pand aan de [adres 1] wederom heeft afgesloten.
3.5.3.Dat Enexis in 2007 met [gefailleerde] is overeengekomen dat de elektriciteitsvoorziening weer zou worden hersteld nadat [gefailleerde] € 10.000,-- zou hebben betaald, en dat [gefailleerde] die betaling heeft verricht, voert niet tot een ander oordeel. Er is immers niet gesteld of gebleken dat Enexis zich er toen tevens toe heeft verbonden de elektriciteitsvoorziening ook te handhaven als in het pand op enig moment opnieuw een hennepkwekerij zou worden ontdekt met aanwijzingen voor daarmee verband houdende diefstal van stroom.
3.5.4.Het geschil in dit kort geding spitst zich toe op de vraag of Enexis de elektriciteitsaansluiting in het pand aan de [adres 1] weer moet herstellen. Het hof zal hieronder op die vraag ingaan.
3.6.1.[gefailleerde] en [appellant] hebben in de toelichting op grief 1 voorts aangevoerd dat Enexis op grond van artikel 6 van de hiervoor in rov. 3.2.8 genoemde Regeling het transport van elektriciteit naar de woning moet hervatten en dus de woning weer moet aansluiten op het elektriciteitsnet.
3.6.2.Enexis heeft betwist dat ten aanzien van [gefailleerde] sprake is van ‘zeer ernstige gezondheidsrisico’s’ in de zin van dit artikel. Voor zover [gefailleerde] heeft willen betogen dat daarvan ten aanzien van haar wel sprake is, heeft zij die stelling niet met een verklaring van een arts onderbouwd.
3.6.3.[gefailleerde] en [appellant] hebben gesteld dat ten aanzien van [appellant] wel sprake is van de in artikel 6 bedoelde ‘zeer ernstige gezondheidsrisico’s’. Enexis heeft dat betwist en heeft voorts betwist dat [appellant] in het pand [adres 1] woont. Voor zover [appellant] recent naar dat pand is verhuisd, terwijl in dat pand al jarenlang de elektriciteit was afgesloten, heeft hij zelf een noodsituatie gecreëerd en kan dat niet op Enexis worden afgewenteld, aldus Enexis.
3.6.4.Het hof constateert dat op het door Enexis als productie 2 in eerste aanleg overgelegde uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie ter zake [appellant] geen adres is vermeld. Wel staat op dit uittreksel van 31 mei 2017 dat de adresgegevens van [appellant] in onderzoek zijn sinds 2 januari 2017. Op de door [gefailleerde] en [appellant] als productie 38 bij de memorie van grieven overgelegde verklaring van de huisarts van [appellant] van 5 september 2017 staat als adres van [appellant] [adres 3] vermeld. Datzelfde adres staat ook vermeld op de door [gefailleerde] en [appellant] als productie 28 bij de memorie van grieven overgelegde beslissing van oktober 2016 in het kader van de Ziektewet. Op deze productie is – kennelijk door of vanwege [gefailleerde] en [appellant] – met de hand bijgeschreven dat [appellant] in januari 2017 is ‘terugverhuisd’ naar [adres 1] . Naar het oordeel van het hof is vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellant] daadwerkelijk op het adres [adres 1] woont. Indien al zou worden aangenomen dat [appellant] in januari 2017 naar dat adres is verhuisd, geldt bovendien dat hij dan zelf is gaan wonen op een adres waar al zes jaar geen elektriciteit aan werd geleverd. Onder die omstandigheden komt aan [gefailleerde] en [appellant] naar het voorlopig oordeel van het hof geen beroep toe op artikel 6 van de Regeling. Daar komt bij dat niet vaststaat dat [appellant] – indien hij in januari 2017 al naar het pand [adres 1] is verhuisd – daar nog steeds woont. Dat ligt niet zonder meer voor de hand, indien de verhuizing was ingegeven door een slechts tijdelijke sluiting van het naastgelegen pand door de Burgemeester, zoals genoemd in rov. 3.2.5 van dit arrest. Reeds om deze reden kan het beroep op artikel 6 van de Regeling, voor zover het de positie van [appellant] betreft, [gefailleerde] en [appellant] niet baten. De stelling van [gefailleerde] en [appellant] in de memorie van grieven sub 45, dat [appellant] vanaf 2010 onafgebroken op het adres [adres 1] heeft gewoond, acht het hof ongeloofwaardig. Die stelling is onder meer niet te verenigen met de kennelijk door [gefailleerde] en [appellant] zelf op productie 28 bij de memorie van grieven geplaatste notitie dat [appellant] in januari 2017 is ‘terugverhuisd’ naar [adres 1]