3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [geïntimeerde] is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] .
- [geïntimeerde] heeft de woning met ingang van 1 december 2013 verhuurd aan [appellante] voor een huurprijs van (bij aanvang van de huur) € 680,-- per maand. Artikel 10.1 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
‘Verhuurder en alle door hem aan te wijzen personen zijn gerechtigd het gehuurde – behoudens in noodgevallen – na voorafgaande mededeling op werkdagen tussen8en18uur te allen tijde te betreden voor inspectie van de staat van het gehuurde, het verrichten van werkzaamheden en voor taxaties.’
- Bij gelegenheid van de aanvang van de huur hebben de partijen een schriftelijke verklaring ondertekend waarin staat dat het pand in goede staat is opgeleverd en waarin verder onder meer het volgende staat:
‘Verhuurder verklaart dat de volgende zaken in orde gemaakt gaan worden.
Buitenpoort naar tuin. Sluiting zal in orde gemaakt worden.
Voordeur. Deur dient na dicht trekken automatisch dicht te blijven.
De schoorsteen zal worden geïnspecteerd en geveegd.
Het dak zal nog geïnspecteerd worden.’
- Medio september 2015 had [appellante] de huur over de maanden maart, juli en september 2015 nog niet betaald.
- [geïntimeerde] en [appellante] hebben op 17 september 2015 afgesproken dat [geïntimeerde] op zaterdag 19 september 2015 bepaalde werkzaamheden in het gehuurde zou uitvoeren. Deze afspraak is echter niet uitgevoerd omdat [appellante] op zaterdag 19 september 2015 in verband met een ziekenhuisopname niet aanwezig kon zijn en zij [geïntimeerde] niet tijdens haar afwezigheid in de woning wilde toelaten.
- [geïntimeerde] heeft [appellante] vervolgens bij brief van 25 september 2015 op de betalingsachterstand gewezen en [appellante] verzocht om de achterstallige huur over de maanden maart, juli en september 2015 en de huur over de maand oktober 2015 voor het einde van september 2015 te voldoen.
- Bij brief van 2 oktober 2015 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] het volgende meegedeeld:
‘We konstateren dat de huur voor October nog niet betaalt is.
U bent nu 4 maanden in achterstand wat huur betreft!
U bent hierdoor zwaar in gebreke.
Wij verzoeken U dat al de huren voor 7 October betaald worden.’
- De advocaat van [appellante] heeft [geïntimeerde] bij brief van 9 oktober 2015 onder meer het volgende meegedeeld:
‘Reeds herhaalde malen heeft cliënte u verzocht een aanzienlijk aantal gebreken aan de door haar gehuurde woning te verhelpen. Ondanks dat u daartoe ruimschoots in de gelegenheid bent gesteld dient cliënte nog te constateren dat u hieraan nog immer niet hebt voldaan.
De door cliënte geconstateerde gebreken aan de door haar gehuurde woning betreffen:
(…)
Daarnaast en bovendien hebt u zich bij het aangaan van de huurovereenkomst verbonden een aantal zaken in orde te maken aan welke verplichting u niet, althans gedeeltelijk, hebt voldaan.
Daar cliënte u inmiddels ruimschoots in de gelegenheid heeft gesteld de gebreken te
verhelpen bent u dienaangaande in verzuim en kan cliënte dit verhelpen van de gebreken zelf verrichten en de daarvoor gemaakte kosten, voor zover deze redelijk zijn, op u verhalen, desgewenst door deze kosten in mindering op de huurprijs te brengen.
In dat kader heeft cliënte inmiddels de betaling van de huurpenningen opgeschort. Cliënte zal een gerenommeerd bedrijf verzoeken wat betreft het herstel een offerte uit te brengen. Zodra zij deze offerte heeft mogen ontvangen zal zij u daarvan kopie doen toekomen. Vervolgens zal zij opdracht geven de gebreken te herstellen, en zoals hiervoor reeds aangekondigd, de kosten daarvan met de huurpenningen verrekenen.
U kunt het bovenstaande enkel voorkomen door binnen nu en een maand een gerenommeerd bedrijf opdracht te geven de gebreken te herstellen, waarbij zodra zulks is gebeurd cliënte de betalingen van de huurtermijnen, inclusief de termijnen dewelke thans als gevolg van uw nalatigheid onbetaald zijn gebleven zal voldoen.’
- De advocaat van [appellante] heeft [geïntimeerde] vervolgens bij brief van 19 oktober 2015 een offerte van aannemingsbedrijf [aannemingsbedrijf] te [plaats] gezonden voor het verrichten van werkzaamheden aan de woning. De offerte beloopt een bedrag van € 6.500,-- exclusief btw.
- Bij brief van 23 oktober 2015 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan [appellante] meegedeeld dat [appellante] de huur over de maanden maart, juli, september en oktober 2015 ten onrechte onbetaald heeft gelaten. In de brief staat voorts onder meer het volgende:
‘Cliënt ontving een schrijven van uw raadsman. Uit dat schrijven maak ik op dat u van mening bent dat er verschillende gebreken aan het gehuurde zijn en dat cliënt deze dient te herstellen. Cliënt was met u overeengekomen dat hij de zaken - ondanks dat diverse herstel- en onderhoudswerkzaamheden voor uw rekening dienen te komen - in orde zou maken. U was hiervoor een datum overeengekomen. U heeft er echter voor gekozen om de werkzaamheden geen doorgang te laten vinden door cliënt geen toegang te verschaffen tot het gehuurde.
Namens cliënt verzoek ik u hierbij om cliënt alsnog zo spoedig als mogelijk de toegang te verlenen tot het gehuurde zodat hij de werkzaamheden uit kan voeren.
Ik verneem graagbinnen 7 dagen na dagtekening van dit schrijvenwelke data u hiervoor schikt.
Wellicht ten overvloede, wijs ik u er op dat - indien er al gesproken zou kunnen
worden van ernstige gebreken - u dat het recht niet geeft om de huur op te schorten. U heeft dan ook geen enkele grondslag om de huur niet te voldoen (…)’
In de brief is voorts meegedeeld, kort gezegd, dat [geïntimeerde] de huur opzegt per 1 februari 2016 en dat, als [appellante] die opzegging niet aanvaardt, rechtsmaatregelen zullen worden genomen.
- Bij een zich niet bij de gedingstukken bevindende maar wel in de processtukken genoemde brief van 28 oktober 2015 heeft de advocaat van [appellante] meegedeeld dat [appellante] niet instemt met beëindiging van de huurovereenkomst. In de brief is [geïntimeerde] gesommeerd tot herstel van gebreken door een gerenommeerd bedrijf.
- Tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in de onderhavige zaak, op 26 januari 2016, had [appellante] de huur over de maanden maart 2015, juli 2015 en september 2015 tot en met januari 2016 nog niet voldaan. Het aantal maanden onbetaalde huur bedroeg toen dus zeven.
- Op 1 mei 2016 had [appellante] ook de huur over de maanden februari tot en met mei nog niet betaald. Het aantal maanden onbetaalde huur bedroeg toen dus elf.
- Op 2 mei 2016, ruim drie weken voor de in eerste aanleg op 24 mei 2016 gehouden comparitie van partijen, heeft [appellante] aan [geïntimeerde] € 6.120,-- (negen maanden huur ad € 680,-- per maand) betaald. Na die betaling waren van de vervallen huurtermijnen alleen de maanden april en mei 2016 nog niet voldaan.
- In het proces-verbaal van de op 24 mei 2016 gehouden comparitie van partijen staat voor zover nu van belang het volgende:
‘Partijen delen mee dat [appellante] op 2 mei 2016 een bedrag van € 6.120,00 heeft betaald aan achterstallige huur.
In overleg met partijen verwijst de kantonrechter de zaak naar de rol van 13 juni 2016, zodat partijen zich kunnen uitlaten over het herstel van de vijver, de schuifpui en het vegen van de schoorsteen en over de plaatsing van een nieuwe koelkast en een nieuwe oven. Voorts kunnen partijen zich uitlaten over betaling van de achterstallige huur en over de uitkomst van nadere schikkingsonderhandelingen.’
- Op 28 juli 2016 is [geïntimeerde] bij de woning van [appellante] geweest. De partijen verschillen van mening over hetgeen zich daar toen precies heeft afgespeeld.
- Bij e-mail van vrijdag 29 juli 2016, 11:33 uur, heeft de advocaat van [appellante] aan de advocaat van [geïntimeerde] het volgende meegedeeld:
‘Uw cliënt kan morgen om 12.00 uur de oven en koelkast in gerepareerde staat bij cliënte terugbrengen en installeren. Indien uw cliënt van die gelegenheid gebruik wenst te maken om nog andere reparaties te verrichten verneem ik dat graag waarbij ik dien op te merken dat niet zoals uw cliënt meent te moeten beweren slechts de zaken vermeld in het proces-verbaal van comparitie dienen te moeten worden hersteld, immers dienen partijen zich ook uit te laten over de nadere schikkingsonderhandelingen betreffende de andere gebreken.
Overigens zal cliënte zich morgen laten vervangen door haar oudste zoon.
Graag verneem ik of morgen 12.00 uur uw cliënt schikt en zo ja wat hij voornemens is te herstellen.’
- Op 30 juli 2016 is [geïntimeerde] wederom bij de woning van [appellante] geweest. Ook over wat zich daar toen precies heeft afgespeeld, verschillen de partijen van mening.
- Bij (per fax verzonden) brief van 9 augustus 2016 heeft de advocaat van [appellante] aan kantonrechter onder meer het volgende meegedeeld:
‘Ondanks diverse pogingen zijn partijen er niet in geslaagd de kwestie in der minne te regelen.
28 juli jongstleden zou de heer [geïntimeerde] voor herstel van de vijver, schuifpui, het vegen van de schoorsteen en plaatsing van een nieuwe koelkast en oven zorgdragen. Slechts de schuifpui is hersteld. De koelkast en oven zijn door de heer [geïntimeerde] meegenomen. Voor het overige heeft [geïntimeerde] zich beperkt tot een nemen van allerlei foto’s. Cliënte heeft de heer [geïntimeerde] vervolgens maar de deur gewezen. Zaterdag 30 juli jongstleden heeft de heer [geïntimeerde] onaangekondigd de koelkast en oven proberen terug te brengen. Op het moment van het openen van de voordeur bleek [geïntimeerde] cliënte te filmen waarop cliënte heeft besloten hem toegang te weigeren. Thans beschikt zij nog immer niet over een oven en een koelkast.
Inmiddels reageren partijen op elkaar als een rode vlag op een stier. Cliënte is dan ook bereid niet aanwezig te zijn op het moment dat [geïntimeerde] de herstelwerkzaamheden komt uitvoeren, echter wenst [geïntimeerde] niet meer langs te komen.’
- Bij (per fax verzonden) uitgebreide brief van 10 augustus 2016 heeft de advocaat [geïntimeerde] aan de kantonrechter meegedeeld wat zich volgens [geïntimeerde] op 28 en 30 juli 2016 heeft voorgedaan bij het gehuurde. Verder is op de zesde bladzijde van deze brief onder meer gesteld dat [appellante] de huur over de maanden april tot en met juli 2016 onbetaald heeft gelaten.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] in de procedure bij de kantonrechter in conventie, na zijn eis bij akte van 24 mei 2016 te hebben gewijzigd, voor zover in hoger beroep van belang:
- ontbinding van de huurovereenkomst;
- veroordeling van [appellante] tot ontruiming van het gehuurde;
- veroordeling van [appellante] tot betaling van de huur van € 680,-- per maand althans een schadevergoeding van die hoogte, voor iedere maand of gedeelte van een maand vanaf 1 april 2016;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door een aanzienlijke huurachterstand te laten ontstaan en door [geïntimeerde] niet toe te laten in de woning tot inspectie en herstel van door [appellante] gestelde gebreken. [geïntimeerde] heeft bij deze stand van zaken recht op ontbinding van de huurovereenkomst.
3.2.3.[appellante] heeft in conventie als verweer aangevoerd, samengevat, dat zij de nakoming van haar huurbetalingsverplichtingen rechtsgeldig heeft opgeschort omdat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven met het verrichten van enkele overeengekomen werkzaamheden aan de woning en met het herstel van een aantal gebreken aan de woning. Voortbouwend op haar verweer vorderde [appellante] in de procedure bij de kantonrechter in reconventie, voor zover in hoger beroep van belang, een machtiging tot herstel van de gebreken die zijn opgesomd in de conclusie van antwoord onder 9, conform de offerte van Aannemingsbedrijf [aannemingsbedrijf] van 15 oktober 2015 onder vaststelling van de kosten op € 6.500,-- exclusief btw en met bepaling dat die kosten ten laste van [geïntimeerde] komen, met machtiging aan [appellante] om die kosten te verrekenen met de (reeds ingehouden) huurpenningen.
3.2.4In het tussenvonnis van 2 maart 2016 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.2.5.In het eindvonnis van 19 oktober 2016 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
- Het beroep dat [appellante] heeft gedaan op een opschortingsrecht met betrekking tot haar huurbetalingsverplichting vanwege gebreken aan het gehuurde treft geen doel. Dat gebreken niet zijn hersteld komt voor rekening van [appellante] zelf, omdat zij [geïntimeerde] de toegang tot de gehuurde woning ter herstel van gebreken heeft ontzegd. [appellante] is dus tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door huurachterstanden te laten ontstaan en door [geïntimeerde] niet toe te laten in de woning voor het herstel van gebreken. Daarom is de ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [appellante] tot ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd (rechtsoverweging 6).
- De vordering tot betaling van € 680,-- per maand zal worden toegewezen over de periode vanaf 1 april 2016, omdat [appellante] de huur tot en met maart 2016 heeft voldaan (rechtsoverweging 7).
- De vordering in reconventie is niet toewijsbaar (rov. 8).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter in conventie:
- de huurovereenkomst per de datum van het vonnis ontbonden;
- [appellante] veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen;
- [appellante] veroordeeld om bij wijze van huur, dan wel schadevergoeding wegens het derven van huur, aan [geïntimeerde] € 680,-- te voldoen voor iedere maand of gedeelte van een maand vanaf 1 april 2016 tot aan de dag van de ontruiming.
De kantonrechter heeft voorts de vorderingen in reconventie afgewezen, [appellante] in de proceskosten van het geding in conventie en in reconventie veroordeeld en het in conventie meer of anders gevorderde afgewezen.