ECLI:NL:GHSHE:2018:1167

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
200.227.906_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld door de rechtbank Oost-Brabant. De ouders, de moeder en de vader, hebben tegen deze beslissing geappelleerd, met als doel de ondertoezichtstelling van hun dochter te beëindigen. De rechtbank had op 20 september 2017 besloten dat de minderjarige, geboren in 2000, onder toezicht zou worden gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, vanwege zorgen over haar ontwikkeling en thuissituatie. De ouders voerden aan dat de situatie inmiddels verbeterd was en dat er geen noodzaak meer was voor een ondertoezichtstelling. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2018 hebben de ouders, de Raad voor de Kinderbescherming en de GI hun standpunten toegelicht. De ouders stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van hun dochter was. De GI en de raad waren van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef, gezien de zorgen over de thuissituatie en het schoolverzuim van de minderjarige. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling zijn vervuld. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 maart 2018
Zaaknummer : 200.227.906/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/324445 / JE RK 17-1182
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
en
[appellant] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de moeder respectievelijk de vader, tezamen ook de ouders,
advocaat: mr. D. Vong,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 november 2017, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de raad om de ondertoezichtstelling van de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] tot aan de datum van haar meerderjarigheid, te weten tot [geboortedatum] 2018, af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 12 januari 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Vong;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders van 19 januari 2018;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders van 25 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats]
[de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige] met ingang van 20 september 2017 tot 28 juni 2018 onder toezicht gesteld van de GI.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beschikking niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat -
het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er sprake is van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [de minderjarige] (grief 1). De omstandigheden die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd hebben zich in het verleden voorgedaan, maar ten tijde van de beschikking van de rechtbank had de situatie rondom [de minderjarige] en haar gezin zich al ten goede gekeerd, mede ten gevolge van het FFT-traject (hof: Functional Family Therapy oftewel Functionele Gezinstherapie) bij de Viersprong. [de minderjarige] ’s cognitieve ontwikkeling verliep positief. De school signaleerde geen zorgelijk gedrag. [de minderjarige] had aansluiting bij leeftijdsgenoten en haar thuissituatie was verbeterd, zij het dat deze positieve ontwikkeling nog pril was.
De rechtbank heeft eveneens ten onrechte geoordeeld dat een vrijwillig kader onvoldoende waarborgen biedt (grief 2). In het verleden hebben de ouders weliswaar om hen moverende redenen hulpverlening vertraagd of buiten de deur gehouden, maar daar is geen sprake meer van: zij hebben zelf hulpverlening ingeschakeld en het FFT-traject geaccepteerd. Een parallel ondertoezichtstellingstraject kost de ouders teveel tijd en energie.
Het FFT-traject is met een positief resultaat afgerond. Er bestaat thans geen noodzaak meer voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Het gezin is voortaan in staat, ook bij grotere confrontaties tussen de gezinsleden, de problemen zelf op te lossen. Een ondertoezichtstelling heeft geen toegevoegde waarde.
De ouders hebben de beslissing om inzage te geven in het verslag van het onderzoek door de Viersprong naar de aanwezigheid bij [de minderjarige] van kenmerken van borderline aan [de minderjarige] gelaten.
Er zijn geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de ouders niet zouden willen meewerken aan voortgezette hulp voor [de minderjarige]
.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De GI is van mening dat de rechtbank [de minderjarige] op juiste gronden onder toezicht heeft gesteld.
[de minderjarige] heeft de gezinsvoogd laten weten dat zij zich zorgen maakt over haar thuissituatie.
Eind november 2017 heeft de gezinsvoogd bericht gekregen van de school dat de ongeoorloofde afwezigheid van [de minderjarige] op school weer behoorlijk begint op te lopen.
De gezinsvoogd wil de voortgang van [de minderjarige] ’s verzuim volgen.
Het FFT-traject is weliswaar positief afgerond, maar er vinden binnen het gezin nog steeds escalaties plaats. Dit heeft een negatieve invloed op [de minderjarige] ’s aanwezigheid op school.
Inmiddels is door de Viersprong onderzocht of er bij [de minderjarige] sprake is van kenmerken van borderline. Er is enige tijd overheen gegaan voordat de vader toestemming gaf voor inzage in het rapport van de Viersprong. Die toestemming heeft de vader inmiddels gegeven. De beslissing om inzage te verlenen ligt nu bij [de minderjarige] .
Voortgezette specialistische hulp voor [de minderjarige] en het gezin is nodig. In een vrijwillige kader zal deze hulp niet van de grond komen.
3.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep - in het kort - het volgende verklaard.
De rechtbank heeft op goede gronden de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken. Haar situatie was zorgelijk. De zorgen over [de minderjarige] zijn inmiddels wat verminderd. Echter, bij escalaties binnen het gezin, is er sprake van een behoorlijke terugval.
In een vrijwillig kader zal voortgezette hulp voor [de minderjarige] niet gerealiseerd worden. De raad bepleit bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en,
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling.
Uit het rapport van de raad blijkt - naast de positieve punten die over [de minderjarige] vermeld worden en waar de advocaat van de ouders op doelt - dat de complexe opvoedsituatie van [de minderjarige] belastend is voor haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Er was onvoldoende positieve communicatie tussen [de minderjarige] , de ouders en haar broer. Als gevolg van problemen in de thuissituatie liet [de minderjarige] schoolverzuim zien waardoor haar cognitieve ontwikkeling stagneerde. Ook in november 2017 was [de minderjarige] nog regelmatig ongeoorloofd afwezig op school, zo blijkt uit het verweerschrift van de GI. Daarnaast accepteerde [de minderjarige] het gezag van de ouders onvoldoende en kon zij opstandig gedrag laten zien. De ouders waren onvoldoende in staat op een pedagogische manier aan te sluiten bij de leeftijdsfase en behoeftes van [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] haar eigen emotioneel welbevinden op de achtergrond plaatste. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de hiervoor vermelde omstandigheden een ernstige bedreiging voor [de minderjarige] ’s ontwikkeling vormen. Grief 1 faalt dan ook.
3.7.3.
Het FFT-traject bij de Viersprong is inmiddels met een positief resultaat afgerond. De ouders hebben deze hulp weliswaar zelfstandig gezocht en geaccepteerd, maar in het rapport van de raad is ook te lezen dat deze hulpverlening pas tot stand is gekomen nadat er overleg heeft plaatsgevonden bij de zogenoemde beschermtafel en er besloten was tot het raadsonderzoek naar de situatie van [de minderjarige] . In het verleden hebben de ouders - om hun moverende redenen - de noodzakelijke hulpverlening vertraagd of buiten de deur gehouden.
Uit het verslag van de Viersprong over het FFT-traject van 8 januari 2018 komt naar voren dat de communicatie binnen het gezin van [de minderjarige] beter verloopt dan voorheen en dat het onderlinge vertrouwen tussen de gezinsleden is gegroeid. Wat echter niet uit het oog mag worden verloren is dat in dit verslag ook staat vermeld dat het proces van verandering met ups en downs zal verlopen en dat bij spanningen of emoties die zich opstapelen het oude patroon geneigd is weer de kop op te steken. [de minderjarige] heeft tegenover het hof ook verklaard dat naar haar indruk het FFT-traject te kort heeft geduurd en het gezin om die reden daarvan te weinig heeft kunnen profiteren. Dit vindt zijn bevestiging in het feit dat, zo blijkt uit het gesprek dat [de minderjarige] met het hof heeft gevoerd, de situatie bij haar thuis onlangs weer is geëscaleerd, waarvan ook haar schoolresultaten te lijden hebben gehad. Uit de stukken en het besprokene ter zitting in hoger beroep blijkt dat voortgezette specialistische hulp voor [de minderjarige] , mede gelet op de mogelijke aanwezigheid bij haar van kind eigen problematiek, en de ouders aangewezen is. De goede wil van de ouders staat wel vast, maar gelet op de voorgeschiedenis is het hof er onvoldoende van overtuigd dat deze hulp in een vrijwillig kader met de noodzakelijke voortvarendheid van de grond komt. De gezinsvoogd dient hierop toe te zien en zo nodig te ondersteunen en te sturen. De gezinsvoogd dient ook toezicht te houden op het proces van [de minderjarige] richting zelfstandigheid, het losmaken van de ouders en haar woonperspectief. Het hof acht hierbij mede van belang dat [de minderjarige] tegenover het hof heeft verklaard dat zij het fijn vindt om haar verhaal bij de gezinsvoogd kwijt te kunnen.
Gelet op het voorgaande hebben de ouders ook grief 2 tevergeefs voorgedragen.
3.8.
Nu de grieven geen doel treffen en voldaan is aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 september 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, L.Th.L.G. Pellis en
J.F.A.M. Graafland - Verhaegen en is op 15 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.