ECLI:NL:GHSHE:2018:1145

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
200.227.640_01 en 200.227.640_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en ouderlijk gezag na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2008, na de scheiding van de ouders. De moeder, appellante in principaal appel, verzoekt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 oktober 2017 te vernietigen, specifiek de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt de zorgregeling te wijzigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2018 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een advies uitgebracht.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat er een belangenstrijd is ontstaan over de zorgregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige bij de moeder woont, maar de vader heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat hij meer tijd met de minderjarige kan doorbrengen. Het hof heeft besloten om partijen te verwijzen naar systeemtherapie om de communicatie tussen hen te verbeteren en de huidige zorgregeling voorlopig in stand te houden. Tevens is een bijzondere curator benoemd om de belangen van de minderjarige te behartigen. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot na de rapportage van de bijzondere curator en Juvent.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 maart 2018
Zaaknummer: 200.227.640/01 en 200.227.640/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/314031/ FA / RK 16-2129
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Sijnesael.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.227.640/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 november 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals verwoord in rechtsoverweging 4.4. van die beschikking, meer specifiek de oneven weken uitsluitend tijdens het voetbalcompetitieseizoen van vrijdag na school tot zaterdag na de voetbal.
In de zaak met zaaknummer 200.227.640/02
2.2.
Bij voormeld beroepschrift verzoekt de moeder tevens bij incidentele beschikking de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen, voor zover deze betrekking heeft op voormelde beslissing.
De moeder heeft dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken zodat het hof hierop niet inhoudelijk zal beslissen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, tevens houdende incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 11 januari 2018, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen. Voorts heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de verdeling van de zorgregeling zoals omschreven in rechtsoverweging 4.4. van die beschikking en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
  • de vader in de even weken van vrijdag tot zondag 19:00 uur de zorg voor [minderjarige] heeft;
  • de vader in de oneven weken van vrijdag tot (naar het hof begrijpt) zaterdag na de voetbal tijdens het voetbalseizoen en buiten het voetbalseizoen tot 13:00 uur de zorg voor [minderjarige] heeft;
  • de vader iedere woensdag de zorg voor [minderjarige] heeft van na school tot donderdagochtend voor school;
  • de vader de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader vast te stellen, de zorg voor [minderjarige] heeft;
  • te bepalen dat de vader op woensdag, donderdag en vrijdag zorgt voor het halen en brengen van [minderjarige] en de moeder op zaterdag en zondag.
Voorts verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de ingangsdatum van de kinderbijdrage, en deze opnieuw te bepalen op de datum van de bestreden beschikking, te weten 24 oktober 2017, dan wel te bepalen dat de kosten die de vader gemaakt heeft ten behoeve van [minderjarige] te verrekenen met de vastgestelde bijdrage.
De vader verzoekt de beschikking van het hof uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.4.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kapteijn;
  • de vader, bijgestaan door mr. Sijnesael;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad d.d. 24 november 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 23 januari 2018.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 14 januari 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Middelburg, bepaald dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de moeder heeft. Voorts heeft de rechtbank een onderhoudsbijdrage vastgesteld ten behoeve van [minderjarige] en
een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
Bij beschikking van 19 november 2015 heeft dit hof voornoemde beschikking bekrachtigd met als aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling dat [minderjarige] iedere woensdag na school tot donderdagochtend bij de vader verblijft, waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] .
3.4.
In de procedure in eerste aanleg heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Middelburg bij proces-verbaal van de zitting van 20 februari 2017 de verdere behandeling van de zaak aangehouden onder verwijzing van partijen naar Juvent voor het volgen van ouderschapsbemiddeling en in afwachting van de rapportage van Juvent omtrent het verloop en de uitkomst van dit traject.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de eerder door de rechtbank en later door het hof vastgestelde zorgregeling als volgt gewijzigd. De rechtbank heeft bepaald dat [minderjarige] bij de vader verblijft gedurende:
- de even weken van vrijdag na school tot zondag 18:00 uur;
- de oneven weken, uitsluitend tijdens het voetbalcompetitieseizoen, van vrijdag na school tot zaterdag na de voetbal;
Iedere woensdag direct na school tot donderdagochtend voor school waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en brengen;
- de helft van de feestdagen en de helft van de vakantiedagen, in onderling overleg nader overeen te komen; een en ander volgens het ouderschapsplan dat onderdeel uitmaakt van de beschikking van deze rechtbank van 14 januari 2015.
Tevens heeft de rechtbank de kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] , door de vader aan de moeder te voldoen, met ingang van 8 april 2016 op € 150,-- per maand bepaald en met ingang van 1 januari 2017 op € 153,-- per maand.
3.6.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
De huidige regeling en het daarmee samenhangende reizen is erg intensief voor [minderjarige] in verband met de afstand tussen [woonplaats van de moeder] en [woonplaats van de vader] .
Volgens de moeder is het in het belang van [minderjarige] dat hij zowel in [woonplaats van de vader] als in [woonplaats van de moeder] voetbalt, hetgeen eind 2017 ook gebeurde tot aan de bestreden beschikking. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij daar waar hij traint, ook wedstrijden kan meespelen. Dat [minderjarige] nu ingevolge de bestreden beschikking iedere zaterdag in [woonplaats van de vader] is, is niet in zijn belang. Als gevolg van deze regeling heeft [minderjarige] nagenoeg geen vrije tijd meer om zijn sociale leven daar waar hij ook woont, in te vullen.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader stelt dat de bestreden beschikking in het belang van [minderjarige] is en hij is van mening dat iedere zaterdag, dus niet alleen in het voetbalseizoen, omgang tussen hem en [minderjarige] zou moeten plaatsvinden omdat beiden daar van genieten. In zijn incidenteel appel verzoekt vader dan ook tot die uitbreiding van de huidige zorgregeling.
Volgens de vader is ook de reistijd tussen [woonplaats van de moeder] en [woonplaats van de vader] “quality time” met zijn vader voor [minderjarige] . Wel wenst de vader een meer evenredige verdeling tussen halen en brengen. De vader heeft altijd gehaald en gebracht maar wil daar verandering in aldus dat ook de moeder haalt en brengt.
Tevens heeft de vader kosten voor zijn rekening genomen, zoals in voetbalcontributie en overige zaken als kleding en vervoer. Dit wenst de vader verrekend te zien met de kinderbijdrage of de ingangsdatum van de bijdrage dient later te worden vastgesteld dan de rechtbank heeft gedaan.
3.9.
De raad heeft ter zitting partijen geadviseerd terug te gaan naar de hulpverlening om met elkaar te leren communiceren en de zorgregeling zoals die thans geldt vooralsnog in stand te laten.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Nadat partijen ter zitting hun standpunten hadden toegelicht, werd de zitting korte tijd geschorst. Bij terugkomst in de zittingszaal gaven partijen aan dat zij zich tot Juvent willen wenden om samen systeemtherapie te volgen teneinde de onderlinge communicatie te verbeteren en om nadere afspraken te maken over de omgangs-/zorgregeling tussen vader en [minderjarige] .
Vader wil dat de procedure in afwachting van de uitkomst van de systeemtherapie wordt aangehouden en dat de zorgregeling zoals deze thans is voorlopig in stand blijft. Door het volgen van systeemtherapie kan voor hem en ook voor derden duidelijk worden waar het verkeerd gaat in de communicatie tussen partijen.
Moeder wil niet dat in afwachting van de uitkomst van de systeemtherapie de huidige zorgregeling in stand blijft omdat [minderjarige] daar last van heeft. Er is in ieder geval behoefte aan duidelijkheid op dit punt.
3.9.3.
Het hof zal partijen verwijzen naar Juvent te [kantoorplaats 1] voor systeemtherapie en zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot na te noemen pro forma datum, in afwachting van het rapport van Juvent over het verloop van voornoemd traject. Het is niet in het belang van [minderjarige] om thans, vooruitlopend op de eventuele resultaten van het traject bij Juvent, de huidige regeling die door de vader en moeder wordt nagekomen, te wijzigen.
De zorgregeling zoals deze thans geldt op grond van de bestreden beschikking zal in afwachting van de uitkomsten van de systeemtherapie dan ook worden gehandhaafd.
3.9.4.
Het hof is verder op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat zich in deze procedure met betrekking tot [minderjarige] een belangenstrijd in de zin van artikel 1:250 BW voordoet.
Het hof acht het daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat in dit stadium van de procedure een bijzondere curator wordt benoemd die de belangen van [minderjarige] in dezen kan behartigen en hem zowel in als buiten rechte kan vertegenwoordigen.
Ter zitting is de mogelijkheid tot benoeming van een bijzondere curator met de ouders besproken. De vader denkt dat wanneer een bijzonder curator voor [minderjarige] wordt benoemd, [minderjarige] het gevoel krijgt dat hij moet kiezen. De benoeming van een bijzonder curator acht hij om die reden te belastend voor [minderjarige] . De moeder heeft geen bezwaar tegen de benoeming van een bijzonder curator.
Het hof is het met de vader eens dat een minderjarige niet voor een keus moet worden gesteld en ook niet het gevoel dient te krijgen dat dat gebeurt. Dat is echter ook niet wat met de benoeming van een bijzondere curator wordt beoogd. Het hof zal een bijzonder curator benoemen. Deze bijzonder curator dient, zo ziet het hof het op dit moment en in deze zaak, niet zo zeer een stem te geven aan de mening van [minderjarige] , hetgeen de vader lijkt te veronderstellen, maar dient met name het belang van [minderjarige] in deze procedure te onderzoeken en te verwoorden. De ouders slagen er niet in over dit belang, dat misschien voor de ouders ook niet zo zichtbaar is, zodanig met elkaar om te gaan dat [minderjarige] er geen last van heeft.
3.9.5.
Mevrouw E.A. Peters, kantoorhoudend te [kantoorplaats 2] , is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door het hof, alvorens verder te beslissen, worden benoemd.
3.9.6.
Het hof verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de ‘Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen, bijlage bij de publicatie ‘Werkproces benoeming bijzondere curator o.g.v. art. 1:250 BW’, te raadplegen via www.rechtspraak.nl, met dien verstande dat het hof de bijzondere curator niet zo zeer verzoekt om de (primaire) bemiddelende rol op zich te nemen (waarbij door middel van gesprekken met [minderjarige] en de ouders wordt getracht het conflict in der minne op te lossen). Het hof acht de taak van de bijzondere curator er in deze zaak vooral in gelegen dat zij ervoor zorgt dat de belangen van [minderjarige] zo goed mogelijk worden belicht en dat [minderjarige] zich daarin gehoord voelt. Het hof verzoekt de bijzondere curator in dit verband om te onderzoeken hoe [minderjarige] tussen zijn ouders in het leven staat, wat de gevolgen voor hem zijn van de strijd tussen de ouders en hoe hij de verschillende leefgebieden waardeert.
3.9.7.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de bijzondere curator meer specifiek tracht inzicht te krijgen in wat de werkelijke behoeften zijn van [minderjarige] ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en hoe de verzoeken van de moeder en de vader op deze onderdelen zich tot het belang van [minderjarige] verhouden.
3.9.8.
Het hof wijst er op dat de bijzonder curator vanuit de professionele beroepsuitoefening gezien bij het onderzoek en de rapportage het navolgende in acht zal nemen:
het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, waaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen; en
de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
3.9.9.
Het hof zal bepalen dat de advocaten van partijen de bijzondere curator van adres-, e‑mail- en/of telefoongegevens zullen voorzien, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt.
3.9.10.
Het hof wijst partijen erop dat de ouders de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in het kader van de aan haar verstrekte opdracht te geven instructies gevolg te geven en de bijzondere curator in staat te stellen onvoorwaardelijk in contact met [minderjarige] te treden.
Slechts op verzoek van de bijzondere curator mogen de ouders zelf stukken aan de bijzondere curator doen toekomen.
3.9.11.
Het hof zal de bijzondere curator verzoeken om het verslag vóór 5 juli 2018 aan het hof te doen toekomen en partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken na toezending van dit verslag door de griffier schriftelijk hun reactie op het verslag te geven, waarna de zaak op een nader te bepalen zitting zal worden behandeld.
3.10.
Het hof behoudt zich zowel ten aanzien van het hoofdverblijf als ten aanzien van de omgang-/zorgregeling en de kinderalimentatie iedere beslissing voor.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verwijst partijen naar Juvent te Middelburg voor systeemtherapie;
verzoekt Juvent tijdig vóór 5 juli 2018 rapport en advies met betrekking tot dit traject uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
benoemt tot bijzondere curator over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008;
mevrouw E.A. Peters,
kantoorhoudende te [adres] , [postcode] [kantoorplaats 2] ,
telefoonnummer: [mobielnummer] ,
e-mailadres: [e-mailadres] ,
om in deze procedure de belangen van [minderjarige] te behartigen met de taakomschrijving als hiervoor beschreven onder 3.8.3;
draagt de bijzondere curator op verslag uit te brengen vóór 5 juli 2018, althans vóór 5 juli 2018 schriftelijk bericht te geven over de voortgang van zijn werkzaamheden;
bepaalt dat de griffier van dit hof:
  • er voor zorgdraagt dat de bijzondere curator de beschikking krijgt over de actuele adresgegevens van de belanghebbenden (en eventueel te benaderen derden);
  • er voor zorgdraagt dat de bijzondere curator de beschikking krijgt over de processtukken;
  • een afschrift van het verslag van de bijzondere curator aan partijen en de raad zal toezenden;
bepaalt dat partijen en de raad tot uiterlijk twee weken na toezending van het verslag van de bijzondere curator en van Juvent schriftelijk kunnen reageren, waarna de zaak op een nader te bepalen zitting zal worden behandeld;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 5 juli 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en L.Th.L.G. Pellis en is op 15 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.