ECLI:NL:GHSHE:2018:1144

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
200.216.563_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige na ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin werd bepaald dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.R. Arema, verzet zich tegen deze beslissing en stelt dat er een risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders door slechte communicatie en conflicten. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.E. Derks, verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en stelt dat de communicatieproblemen aan de moeder te wijten zijn. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de raad adviseert om de beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 6 februari 2018 gehouden en heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder brieven van beide advocaten en het procesdossier van de eerste aanleg. Het hof overweegt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken en dat de gezamenlijke gezagsuitoefening tot nu toe geen problemen heeft opgeleverd. Daarom bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank, compenseert de proceskosten en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 maart 2018
Zaaknummer: 200.216.563/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/269973 FA RK 13-5554
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.R. Arema,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. A.M.E. Derks.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de Stichting Jeugdbescherming Noord-Brabant, de gecertificeerde instelling (GI)

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 mei 2017, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair te bepalen dat het verzoek van de vader om samen met de moeder belast te worden met het gezamenlijk gezag over de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] wordt afgewezen;
- subsidiair de beslissing op het verzoek van de vader om samen met de moeder belast te worden met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] aan te houden tot het einde van de verlenging van de ondertoezichtstelling.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2017 en op 24 juli 2017 doorgezonden en ingekomen bij dit hof, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans te bepalen dat de door de moeder aangevoerde grieven niet kunnen leiden tot vernietiging of wijziging van de bestreden beschikking en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de proceskosten in eerste aanleg als in hoger beroep, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Arema;
-de vader, bijgestaan door mr. Derks;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 16 juni 2017;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 30 januari 2018;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 31 januari 2018;
- de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 1 februari 2018;
-de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 4 september 2015 onder toezicht van de GI, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 4 maart 2019.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] .
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat, het volgende aan.
Het risico bestaat dat [minderjarige] klem en verloren zal raken doordat tussen de ouders de communicatie, die noodzakelijk is voor een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening, ontbreekt en constructief overleg over [minderjarige] niet gevoerd kan worden. Er zijn al allerlei trajecten ingezet om de communicatie te verbeteren, maar zonder resultaat. Ook de jeugdzorgwerker heeft aangegeven geen voorstander te zijn van gezamenlijk gezag omdat de strijd tussen partijen dan mogelijk weer zal oplaaien. De moeder heeft het gevoel dat de vader overal lastig over zal gaan doen zodra hij met het gezag belast is. De vader overlegt niet met de moeder, hij eist steeds zijn rechten op en wil zijn zin doordrukken, zonder daarbij rekening te houden met de belangen van [minderjarige] . De omgang veroorzaakt al spanningen bij [minderjarige] en het gezamenlijk gezag vormt een extra spanningsveld waar [minderjarige] last van gaat krijgen en dat is niet in haar belang. Wel kan worden afgesproken dat de moeder de vader met bepaalde regelmaat op de hoogte dient te houden.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat, het volgende aan.
De door de moeder genoemde voorbeelden zijn onvoldoende onderbouwing van haar stelling dat [minderjarige] klem of verloren zal raken. De slechte communicatie tussen partijen is aan de moeder te wijten. Ook in het kader van de ondertoezichtstelling lijkt de moeder zich niet voldoende in te zetten om tot verbetering van de situatie te komen. Dat de vader lastig zal gaan doen, wordt door de moeder evenmin onderbouwd. Het gezamenlijk gezag heeft nog geen negatieve consequenties gehad. De vader heeft geen misbruik gemaakt van zijn gezag en hij heeft zich niet overactief bemoeid met dagelijkse beslissingen. De vader heeft wel ervaren dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij waar nodig actief wordt betrokken en dat hij zelfstandig informatie kan inwinnen bij derden.
3.7.
De raad heeft ter zitting, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De raad blijft bij zijn standpunt in eerste aanleg en adviseert om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Zonder gezamenlijk gezag heeft de ondertoezichtstelling geen zin omdat de ouders zonder gezag dan niet kan worden aangestuurd. De situatie zal niet verbeteren zolang de ouders over en weer niet willen toegeven dat de andere ouder goed is voor [minderjarige] .
3.8.
De GI heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende aangegeven. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft de jeugdzorgwerker haar twijfels uitgesproken over het gezamenlijk gezag, maar inmiddels is gebleken dat het gezamenlijk gezag geen nadelige gevolgen heeft. De vader misbruikt zijn gezag niet. Hij wil graag informatie over [minderjarige] en hij kan nu rechtstreeks geïnformeerd worden. Daar waar nodig geeft de vader toestemming. In het kader van het contact is de vader heel reëel geweest over de al gemaakte afspraken en er is een kindercoach aangesteld die meteen laat weten als het niet in het belang van [minderjarige] is indien zij naar de vader gaat. Tussen de ouders is sprake van wantrouwen en onbegrip. De communicatie verliep slecht en loopt nog altijd niet goed, maar daar doet het gezamenlijk gezag niets aan af.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Het uitgangspunt van de wetgever is, dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over een kind uitoefenen. In hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht ziet het hof onvoldoende redenen om aan te nemen dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders of dat afwijzing anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Inmiddels wordt het gezag al een jaar door partijen gezamenlijk uitgeoefend en dit heeft niet tot problemen geleid. Niet is gebleken dat de vader de moeder in haar taak als verzorgende ouder belemmert of dat hij de door de moeder te nemen beslissingen aangaande [minderjarige] dwarsboomt. Van de zijde van de GI is ter zitting in hoger beroep bevestigd dat de vader op geen enkele wijze zijn gezag misbruikt en dat hij daar waar nodig zijn toestemming verleent. Ook voor het overige is niet gebleken van contra-indicaties voor gezamenlijk gezag. Dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt is onvoldoende reden om het eenhoofdig gezag in stand te laten en al helemaal niet nu [minderjarige] hiervan geen hinder ondervindt zoals de GI ter zitting heeft aangegeven.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.11.
Gelet op de aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 februari 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, L.Th.L.G. Pellis en H. van Winkel en is op 15 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.