ECLI:NL:GHSHE:2018:1142

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
200.216.020_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De moeder had verzocht om een omgangsregeling van één dag per veertien dagen, terwijl de vader een bekrachtiging van een eerdere beschikking van de rechtbank wenste, waarin een ruimere omgangsregeling was vastgesteld. De ouders hadden echter geen communicatie meer met elkaar en de laatste keer dat de vader contact had met het kind was acht maanden geleden. Het hof overwoog dat professionele hulp noodzakelijk was en dat de ouders moesten deelnemen aan een traject voor begeleide omgang. De onbegeleide omgangsregeling, zoals de vader deze voorstelde, werd niet in het belang van het kind geacht. De moeder was bereid om mee te werken aan het traject, maar de vader was dat niet. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de moeder toegewezen en een omgangsregeling vastgesteld van één dag per veertien dagen, vertrouwend op de mogelijkheid dat de ouders op eigen kracht uitvoering kunnen geven aan deze regeling. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de omgangsregeling betrof.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 maart 2018
Zaaknummer: 200.216.020/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/308393 FA RK 15-7808
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.L.P. Heuts,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. van Vliet.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest-Nederland,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover die ziet op de omgangsregeling en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader en de minderjarige [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende één dag per veertien dagen (om en om zaterdag of zondag) van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de vader zal zorgdragen voor het halen en terugbrengen van [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 juli 2017, heeft de vader kort gezegd verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en haar verzoeken af te wijzen.
Tevens heeft de vader verzocht om de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de advocaat van de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
De vader is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier van 30 mei 2017 met bijlagen van de advocaat van de moeder;
  • het V-formulier van 5 februari 2018 met één bijlage van de advocaat van de vader;
2.4.2.
Bij V-formulier van 5 februari 2018 van de advocaat van de moeder, voorzien van een brief van dezelfde datum, is productie 13, bestaande uit een brief van Prisma van 24 maart 2017 en een ongedateerd bijlage van Prisma, gevoegd. Ter zitting heeft de advocaat van de vader bezwaar gemaakt tegen de ongedateerde bijlage van Prisma, omdat zij dit stuk niet met haar cliënt heeft kunnen bespreken. Het hof zal dit stuk buiten beschouwing laten: in het kader van hoor en wederhoor dienen partijen immers over en weer behoorlijk in staat te worden gesteld kennis te nemen van de processtukken.
De brief van Prisma van 24 maart 2017, eveneens overgelegd bij V-formulier van 5 februari 2018 door advocaat van de moeder als productie 13, was al wel bekend bij partijen en zal bij de beoordeling worden betrokken.
2.4.3.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof op 9 februari 2018 een brief aan partijen doen toekomen, de vader verzocht aan het hof mee te delen of hij bereid is om zijn medewerking te verlenen aan een traject voor omgangsbegeleiding tussen de vader en [minderjarige] bij Juzt.
Bij V-formulier van 20 februari 2018 heeft de advocaat van de vader medegedeeld dat de vader daartoe niet bereid is.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] , (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
De vader heeft de rechtbank, onder meer en voor zover thans relevant, verzocht om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige] van driemaal per maand op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur, binnen de thuissituatie van de vader.
Ter zitting – tijdens de eerste mondelinge behandeling – hebben partijen destijds op voorlopige basis overeenstemming bereikt. Deze overeenstemming is vastgelegd bij beschikking van 24 maart 2016, waarbij de rechtbank – kort gezegd – heeft bepaald dat de vader en [minderjarige]
voorlopiggerechtigd zouden zijn tot omgang met elkaar gedurende driemaal per maand, op zaterdag en zondag, binnen de thuissituatie van de moeder.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 16 februari 2017, heeft de rechtbank de eerder tussen partijen voorlopig overeengekomen omgangsregeling gewijzigd en nader, wederom op basis van overeenstemming tussen de partijen, bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
-
per vier weken:
o in het weekend voorafgaand aan het weekend dat [minderjarige] in het logeergezin verblijft, op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur
enop zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
o in het weekend volgend op het weekend dat [minderjarige] in het logeergezin verbleef, op zaterdag
ofzondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
o in de week nadat [minderjarige] in het logeergezin verbleef en in de week dat [minderjarige] het gehele weekend bij de moeder heeft verbleven, telkens op donderdag uit school tot na het avondeten;
o waarbij de vader steeds zorgdraagt voor het halen en terugbrengen van [minderjarige] ;
-
en voorts:
o in de oneven jaren op oudejaarsdag, nieuwjaarsdag, eerste paasdag, Hemelvaartsdag, eerste pinksterdag, Sinterklaas en eerste kerstdag;
o in de even jaren op tweede paasdag, tweede pinksterdag, tweede kerstdag en op Vaderdag;
o waarbij de vader steeds zorgdraagt voor het halen en terugbrengen van [minderjarige] .
Verder heeft de rechtbank de moeder een informatieplicht opgelegd waarbij zij, kort gezegd, is gehouden om de vader eenmaal per twee maanden per e-mail te informeren omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige] .
3.4.
Kort nadat deze beschikking is gegeven, heeft de vader de moeder gedagvaard om mee te werken aan de omgangsregeling van de bestreden beschikking van 16 februari 2017. Tijdens de kort geding-zitting van 20 april 2017 hebben partijen wederom overeenstemming bereikt. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 4 mei 2017 de beschikking van de rechtbank van 16 februari 2017 gewijzigd voor zover het de omgangsregeling betreft en bepaalt dat deze omgang plaatsvindt in een cyclus van vier weken op de volgende wijze:
o week 1) zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
o week 2) [minderjarige] verblijft bij de moeder;
o week 3) [minderjarige] verblijft in het logeergezin;
o week 4) [minderjarige] verblijft bij de vader op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00
enop zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
o waarbij de vader [minderjarige] steeds zal halen en terugbrengen;
o in de weken dat de vader geen omgang heeft met [minderjarige] , heeft de vader op donderdag omgang met [minderjarige] uit school tot na het avondeten bij de moeder thuis.
Verder heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de moeder moet voldoen aan de informatieplicht zoals haar deze is opgelegd bij beschikking van 16 februari 2017.
3.5.
De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank van 16 februari 2017. In hoger beroep neemt zij, kort samengevat, het volgende standpunt in.
Ten onrechte heeft de rechtbank bepaald dat er een uitgebreide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] heeft te gelden zoals omschreven in rechtsoverweging 2.5. van de beschikking. Na de beschikking van 16 februari 2017 heeft de moeder niets meer van de vader vernomen; hij nam geen enkel initiatief om [minderjarige] op donderdagmiddag dan wel in de weekenden te bezoeken of op te halen. Na het vonnis van de voorzieningenrechter van 4 mei 2017 kwam de vader [minderjarige] bezoeken bij de moeder thuis op donderdagmiddag, maar besteedde dan weinig tot geen aandacht aan [minderjarige] . Bovendien kwam hij vaak te laat en gaat eerder weg. [minderjarige] wist niet wat hij met de vader aan moest. In de weekenden dat [minderjarige] bij de vader verbleef, verveelde [minderjarige] zich, zat hij op de bank en had hij geen daadwerkelijk contact met zijn vader.
Er is sinds juni 2017 geen contact meer geweest tussen de vader en [minderjarige] . De moeder heeft nog tweemaal een foto gestuurd van [minderjarige] naar de vader. De vader antwoordde daarop: ‘wat moet jij van mij?’. Het contact tussen de ouders onderling is helemaal gestopt.
[minderjarige] weet nu niet waar hij aan toe is. Het is meer dan eens voorgekomen dat [minderjarige] , conform de omgangsregeling, op zijn vader wachtte en dat de vader vervolgens niet kwam opdagen. De moeder acht contact tussen de vader en [minderjarige] wel in het belang van [minderjarige] . Zij staat open voor omgangsbegeleiding van bijvoorbeeld Juzt.
3.6.
De vader verweert zich, kort samengevat, als volgt.
De moeder heeft geen belang bij het hoger beroep, omdat de voorzieningenrechter bij vonnis van 4 mei 2017 een nieuwe omgangsregeling heeft vastgesteld. Hiertegen heeft de moeder niet geappelleerd.
Na de beschikking van de rechtbank van 16 februari 2017 heeft de vader de moeder meermaals telefonisch verzocht uitvoering te geven aan de omgangsregeling. De moeder weigerde dit. Ter voorkoming van escalatie is de vader niet naar de woning van de moeder gegaan om [minderjarige] op te halen. In plaats daarvan is de vader een kort geding gestart. De omgangsregeling zoals opgenomen in het vonnis van 4 mei 2017 werd uitgevoerd. De vader besteedde aandacht aan [minderjarige] door hem bijvoorbeeld mee te nemen naar het park of de speeltuin. In de weekenden dat [minderjarige] bij de vader verbleef, hebben zij leuk en goed contact met elkaar gehad. Sinds het ingestelde hoger beroep hebben de vader en [minderjarige] geen contact meer met elkaar gehad en staat de verhouding van partijen (verder) onder druk. De moeder geeft naar eigen inzicht uitvoering aan de afspraken over de omgang tussen de vader en [minderjarige] en is daarin erg grillig.
De vader is al lang bezig met procederen en hij kan het niet meer aan. Hij is moe. Met de gezondheid van de vader gaat het verder goed. Hij heeft nu andere medicatie, krijgt twee keer per dag thuiszorg en heeft een nieuwe woning waar [minderjarige] een eigen slaapkamer heeft.
3.7.
De raad heeft ter zitting verklaard dat de omgangsregeling die de voorzieningenrechter bij vonnis 4 mei 2017 heeft vastgesteld, vrij uitgebreid is. De raad heeft er weinig vertrouwen in dat de ouders op eigen kracht kunnen komen tot een hervatting van contacten tussen de vader en [minderjarige] . Het zou het beste zijn als de ouders, onder begeleiding van een instantie, met elkaar in gesprek zouden gaan om daar afspraken met elkaar te maken over een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] .
Het hof overweegt als volgt,
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.8.2.
Het hof overweegt allereerst dat het hoger beroep van de moeder niet zal worden afgewezen vanwege een gebrek aan belang, zoals de vader betoogt. De voorzieningenrechter heeft weliswaar bij vonnis in kort geding van 4 mei 2017 een andere omgangsregeling vastgesteld, echter dit betreft een tijdelijke maatregel – en geen “nieuwe omgangsregeling,” zoals de vader meent. De voorziening van 4 mei 2017 is naar zijn aard een tijdelijke ordemaatregel die is genomen in afwachting van de beslissing door het hof op het hoger beroep dat door de moeder is ingesteld tegen de beschikking van 16 februari 2017.
3.8.3.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] zich, sinds dat partijen hun relatie in 2013 hebben verbroken, heeft gekenmerkt door veel onrust, wisseling en visieverschillen tussen de ouders. De regeling blijft kennelijk bij alle betrokkenen steeds veel stress en discussie oproepen. Een structurele en stabiele omgangsregeling waaraan uitvoering wordt gegeven, is tot op heden niet tot stand gekomen. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . Uitgangspunt is dat [minderjarige] erbij is gebaat dat hij omgang heeft met zijn vader. Deze omgang moet evenwel op een onbelaste en voor [minderjarige] prettige manier plaatsvinden. De afgelopen jaren is een patroon ontstaan waarin er tussen de vader en [minderjarige] afwisselend wel en geen omgang is geweest. Inmiddels is de verhouding tussen de ouders zo verslechterd dat er feitelijk sinds medio 2017 geen omgang meer is geweest tussen de vader en [minderjarige] . De ouders leggen voortdurend de schuld bij de ander over de oorzaak waarom de omgangsregeling niet tot stand komt althans niet meer wordt uitgevoerd. Wat er ook zij van de juistheid van de door de ouders over en weer geuite beschuldigingen, thans lijkt geen zicht te bestaan op enig herstel van vertrouwen tussen de ouders. Het hof deelt dan ook de visie van de raad, dat partijen professionele hulp nodig hebben om met elkaar tot een door beide ouders gedragen regeling te komen. Het hof acht het daarnaast wenselijk en in het belang van [minderjarige] dat, indien de contacten tussen de vader en [minderjarige] worden hervat, dit plaatsvindt onder professionele begeleiding van bijvoorbeeld Juzt, van waaruit het contact verder opgebouwd zou kunnen worden. De vader en [minderjarige] hebben elkaar immers al ruim acht maanden niet meer gezien. Op dit moment uitvoering geven aan de onbegeleide omgangsregeling van de voorzieningenrechter van 4 mei 2017, zoals de vader kennelijk voor ogen heeft, acht het hof niet in [minderjarige] ’s belang. Het hof heeft dit na de mondelinge behandeling aan partijen voorgelegd. Uit het V-formulier van 20 februari 2018 is echter gebleken dat de vader niet zal meewerken aan een traject begeleide omgang.
Gelet op het voor overwogene zal het verzoek van de moeder in hoger beroep worden toegewezen. Nu dit het verzoek van de moeder zelf is, leidt het hof hieruit af dat zij deze omgangsregeling ondersteunt en hieraan ook uitvoering zal geven. Het hof acht hiermee, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, op dit moment de meeste kans aanwezig dat contact tussen de vader en [minderjarige] weer tot stand zal komen. Het hof vertrouwt erop dat partijen op eigen kracht erin slagen om daadwerkelijk uitvoering te geven aan deze regeling. Voor [minderjarige] is het immers belangrijk dat zijn vader een actieve rol behoudt in zijn leven.
Het voorgaande betekent dat het hof een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] zal vaststellen van één dag per veertien dagen (om en om op zaterdag of zondag) van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de vader zal zorgdragen voor het halen en terugbrengen van [minderjarige] .
3.8.4.
Op grond van het vorenstaande zal de beslissing waarvan beroep worden vernietigd voor zover het de omgangsregeling betreft.
Het hof wijst partijen erop dat deze beslissing niet van invloed is op de informatieregeling, zoals is vastgelegd bij de bestreden beschikking. De moeder is nog steeds gehouden de vader te informeren op de wijze zoals in het dictum van de bestreden beschikking staat geformuleerd.
Proceskosten
3.9.
Het hof ziet geen aanleiding om de moeder te veroordelen in proceskosten, gelet op de uitkomst van dit hoger beroep en gezien het feit dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.
3.10.
Beslist dient te worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] betreft;
en, opnieuw rechtdoende:
stelt tussen de vader en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , een omgangsregeling vast van één dag per veertien dagen (om en om zaterdag of zondag) van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de vader zal zorgdragen voor het halen en terugbrengen van [minderjarige] ;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven, en H.M.A.W. Erven en is op 15 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.