ECLI:NL:GHSHE:2018:1099

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
200.203.336_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na verzetprocedure in hoger beroep met betrekking tot terugbetaling van een geldsom

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep na een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [opposant] en [geopposeerde] over de terugbetaling van een geldsom van € 2.600,--. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen op 16 mei 2017 en 19 december 2017, waarin het hof de noodzaak van deskundigenonderzoek naar de authenticiteit van een handtekening op een verklaring heeft vastgesteld. In het verstekarrest van 26 april 2016 was [geopposeerde] toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen, maar het hof heeft in het arrest van 13 september 2016 geoordeeld dat [geopposeerde] in het bewijs is geslaagd. Door het verzet van [opposant] is de procedure heropend en is het geschil opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat [geopposeerde] geen deskundigenonderzoek wenst uit te voeren vanwege financiële redenen, wat heeft geleid tot de conclusie dat het hof uitgaat van de juistheid van het standpunt van [opposant]. Het hof heeft geoordeeld dat [geopposeerde] niet is geslaagd in het bewijs van de terugbetaling van het bedrag van € 2.600,--. Het verzet van [opposant] is gegrond verklaard, het verstekarrest van 13 september 2016 is vernietigd, en het vonnis van 1 april 2015 is bekrachtigd. [geopposeerde] is veroordeeld in de proceskosten van het principaal appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.203.336/01
arrest van 13 maart 2018
in de zaak van
[opposant],
wonende te [woonplaats] ,
opposant,
hierna aan te duiden als: [opposant] ,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen
[geopposeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geopposeerde,
hierna aan te duiden als: [geopposeerde]
,
advocaat: mr. A.M.V. Bandhoe te 's-Gravenhage,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 16 mei 2017 en
19 december 2017 op het verzet tegen de onder zaaknummer 200.174.061/01 bij verstek gewezen arresten van dit hof van 26 april 2016 en 13 september 2016 tussen [opposant] als geïntimeerde en [geopposeerde] als appellante.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 19 december 2017;
  • de akte uitlaten van [geopposeerde] van 16 januari 2018;
  • de akte uitlating deskundigenbericht van [geopposeerde] van 16 januari 2018.
[opposant] heeft aanvullend gefourneerd op 30 januari 2018.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Het tussenarrest van 19 december 2017
Bij dit tussenarrest heeft het hof de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen tegelijkertijd over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n) en de aan deze deskundige te stellen vragen in verband met een te gelasten deskundigenonderzoek naar de authenticiteit van de handtekening op de
“Verklaring terugbetaling gestort giraal geld”van 16 augustus 2013 (hierna: de “Verklaring”) onder ‘Dhr. [opposant] ’.
9.2.
Samenvatting van de beoordeling in hoger beroep tot heden
In het verstekarrest van 26 april 2016 is [geopposeerde] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen
“dat zij op 16 augustus 2013 contant een bedrag van € 2.600,-- aan [opposant] heeft teruggegeven”.[geopposeerde] heeft zichzelf en haar zus
[zus van geopposeerde] doen horen als getuigen en een beroep gedaan op de “Verklaring” (zie 6.2.1. tussenarrest 19 december 2017). Bij verstekarrest van 13 september 2016 heeft het hof [geopposeerde] geslaagd geacht in het bewijs en het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd en de vordering van [opposant] tot terugbetaling door [geopposeerde] van een bedrag van € 2.600,-- en nevenvorderingen afgewezen.
Door het verzet van [opposant] is de instantie heropend, zie 4.3. van het tussenarrest van
16 mei 2017, en is het geschil verder beoordeeld voor zover het betreft het door de grief van [geopposeerde] ontsloten deel van het geschil: de door [geopposeerde] gestelde terugbetaling van een bedrag van € 2.600,--.
Nadat het hof bij laatstgenoemd tussenarrest [opposant] had toegelaten tot het doen horen van getuigen in contra-enquête, waarna [opposant] zichzelf heeft doen horen, heeft het hof bij tussenarrest van 19 december 2017 met betrekking tot het door [geopposeerde] te leveren bewijs overwogen dat het de vraag is of aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanige essentiële punten betreffen, dat zij de partijgetuigenverklaring van [geopposeerde] voldoende geloofwaardig maken. Het hof heeft het oordeel daarover toen nog niet kunnen geven en een deskundigenonderzoek naar de authenticiteit van de handtekening onder ‘Dhr. [opposant] ’ op de “Verklaring” nodig geoordeeld.
Daarna zijn de in 9.1. vermelde aktes door partijen genomen. [opposant] heeft in zijn akte ingestemd met de benoeming van één deskundige, een forensisch schriftexpert.
[geopposeerde] heeft in haar akte verzocht om geen deskundige te benoemen omdat zij geen financiële middelen heeft om de kosten van de deskundige te voldoen.
9.3.
Nu [geopposeerde] heeft aangegeven dat zij geen deskundigenonderzoek wenst omdat zij daarvoor de financiële middelen niet heeft, zal het hof het benoemen van een deskundige achterwege laten. Aangenomen moet immers worden dat [geopposeerde] het voorschot van de kosten van de deskundige, welk voorschot voor haar rekening zou komen (zie 6.3. tussenarrest 19 december 2017), niet zal voldoen, waardoor het deskundigenonderzoek niet zal kunnen plaatsvinden.
De situatie is aldus vergelijkbaar met die bedoeld in artikel 196 lid 2 Rv, te weten dat een partij het voorschot niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet. Het hof maakt dan ook uit het door [geopposeerde] bij akte gestelde de gevolgtrekking die het hof geraden acht, namelijk dat uitgegaan moet worden van de juistheid van het standpunt van [opposant] , dat het niet zijn handtekening is die is geplaatst onder ‘Dhr. [opposant] ’ op de “Verklaring”.
9.4.
Het bewijs
De conclusie met betrekking tot het aan [geopposeerde] opgedragen bewijs is dat zij daarin niet is geslaagd. De getuigenverklaring van haar zus [zus van geopposeerde] levert niet zodanig sterk aanvullend bewijs op dat deze de partijgetuigenverklaring van [geopposeerde] voldoende geloofwaardig maakt, gelet op de getuigenverklaring van [opposant] en het voormelde uitgangspunt van het hof dat het uitgaat van de juistheid van het standpunt van [opposant] dat het niet zijn handtekening is die onder de “Verklaring” staat.
9.5.
Slotsom
[opposant] wordt niet-ontvankelijk verklaard in het incidenteel appel (zie 4.2. tussenarrest 16 mei 2017). [opposant] wordt veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel.
Gelet op het voorgaande faalt de grief van [geopposeerde] in het principaal appel, gericht tegen de toewijzing van de vordering van [opposant] tot een bedrag van € 2.600,--. Niet bewezen is immers dat [geopposeerde] genoemd bedrag aan [opposant] heeft terugbetaald.
Het hof handhaaft het oordeel dat voor een beoordeling van de titel waaronder [geopposeerde] in juli 2013 € 2.600,-- is verstrekt geen aanleiding is (3.3. arrest 26 april 2016). Gelet op de erkenning door [geopposeerde] en de verdere proceshouding van [opposant] begrijpt het hof de processtukken aldus dat [opposant] tevens heeft beoogd toewijzing van zijn vordering op de grondslag van onverschuldigde betaling te verkrijgen.
Het verzet in het principaal appel is gegrond. Het verstekarrest van 13 september 2016 kan niet in stand blijven. Voor vernietiging van het verstekarrest van 26 april 2016 is geen aanleiding.
Het tussen partijen gewezen vonnis van 1 april 2015 wordt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.
[geopposeerde] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in het principaal appel veroordeeld te worden.

10.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en het incidenteel appel:
verklaart [opposant] niet-ontvankelijk in het incidenteel appel;
veroordeelt [opposant] in de proceskosten van het hoger beroep in het incidenteel appel en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geopposeerde] op nihil;
verklaart het verzet van [opposant] in het principaal appel tegen het verstekarrest van 13 september 2016 gegrond en vernietigt dat arrest;
bekrachtigt in het principaal appel het tussen partijen gewezen vonnis van 1 april 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dat wil zeggen voor zover [geopposeerde] daarin (uitvoerbaar bij voorraad) is veroordeeld tot betaling van € 2.600,-- met nevenvorderingen en in de proceskosten;
veroordeelt [geopposeerde] in de proceskosten van het principaal appel en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [opposant] op € 94,08 aan explootkosten, op € 314,-- aan griffierecht en op € 1.580,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden,
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling in het principaal appel uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, S.M.A.M. Venhuizen en A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 maart 2018.
griffier rolraadsheer