ECLI:NL:GHSHE:2018:1096

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
200.200.447_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een exoneratiebeding in een koopovereenkomst tussen zakelijke partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [vastgoed] Vastgoed B.V. en [lampen] Lampen B.V. Het geschil betreft de vraag of [lampen] zich kan beroepen op een exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden, dat aansprakelijkheid voor gevolgschade uitsluit. De zaak is ontstaan uit een overeenkomst tussen [lampen] en TechniCo, waarbij [lampen] verlichting heeft geleverd voor een project van Orionis Walcheren. Na onenigheid over gebreken in de geleverde producten heeft [lampen] een procedure aangespannen tegen TechniCo, die in faillissement is verklaard. [vastgoed] heeft in reconventie vorderingen ingesteld tegen [lampen] voor schadevergoeding, maar de rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen op grond van het exoneratiebeding. [vastgoed] is in hoger beroep gegaan, waarbij zij betoogde dat het beroep van [lampen] op het exoneratiebeding onaanvaardbaar is. Het hof heeft geoordeeld dat het beroep van [lampen] op het exoneratiebeding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daarbij onder andere gekeken naar de omstandigheden van het geval, de aard van de overeenkomst en de verhouding tussen de partijen. De vordering van [vastgoed] is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.200.447/01
arrest van 13 maart 2018
in de zaak van
[vastgoed] Vastgoed B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
verder te noemen: [vastgoed]
advocaat: mr. B. van Leeuwen te Goes,
tegen
[lampen] Lampen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder te noemen: [lampen]
advocaat: mr. J.B. de Meester te Middelburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 december 2017 in het hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg onder zaaknummer C/02/284471 / HA ZA 14-495 gewezen vonnissen van 5 augustus 2015 en 25 mei 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 19 december 2017, waarbij bepaald is dat partijen de gelegenheid wordt geboden voor pleidooi;
  • het door [vastgoed] ingezonden H12-formulier van 25 januari 2018, met daarbij gevoegd als bijlage productie 2;
  • de van de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van het gerechtshof op 12 februari 2018 gemaakte aantekeningen
  • de bij gelegenheid van voormelde mondelinge behandeling door partijen overgelegde pleitaantekeningen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Het hof gaat bij de beoordeling van de volgende feiten uit.
a. [lampen] (een bedrijf dat gespecialiseerd is in het ontwerpen van lichtplannen voor grote projecten met bijlevering van armaturen en lichtbronnen) en TechniCo (een technisch installatiebedrijf) hebben op 10 juli 2013 een overeenkomst gesloten, op grond waarvan [lampen] onder meer armaturen met voorschakelapparaten en lichtbronnen heeft verkocht en geleverd aan TechniCo ten behoeve van de bouw van een gebouw van Orionis Walcheren te [vestigingsplaats] . Bij deze bouw was Orionis de opdrachtgeefster, Bouwbedrijf [bouwbedrijf] de hoofdaannemer, verzorgde TechniCo in opdracht van Bouwbedrijf [bouwbedrijf] de technische installaties en leverde [lampen] verlichting die zij betrok van de importeur E-Light. E-Light betrok de verlichting van de fabrikant, OMS.
b. Op voormelde overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van [lampen] van toepassing.
c. Tussen partijen is eind 2013 onenigheid ontstaan over de vraag of de door [lampen] aan TechniCo geleverde producten gebreken vertoonden en, zo ja, aan wie die gebreken toe te rekenen zouden zijn.
d. Bij dagvaarding van 30 juni 2014 is [lampen] een procedure tegen TechniCo gestart ter zake van volgens haar ten onrechte door TechniCo onbetaald gelaten facturen. TechniCo op haar beurt heeft vervolgens op 1 oktober 2014 vorderingen in reconventie tegen [lampen] ingesteld.
e. TechniCo is vervolgens op 9 oktober 2014 in staat van faillissement verklaard. Als gevolg daarvan is het geding in conventie op de voet van artikel 29 Fw van rechtswege geschorst. Het geding in reconventie is ingevolge artikel 27 Fw op verzoek van [lampen] op gelijke datum geschorst.
d. Het geding in reconventie is hervat op 10 december 2014, waarbij [vastgoed] in de plaats van TechniCo als lasthebber ter incasso is opgetreden van de ABNAMRO Bank N.V., pandhouder van de vordering van TechniCo op [lampen] .
6.2.1.
[vastgoed] heeft in reconventie, verkort weergegeven, na vermeerdering van eis gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [lampen] zal veroordelen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, althans na betekening van het te wijzen vonnis aan [vastgoed] te voldoen een bedrag van € 67.177,32 exclusief btw, te verhogen met de btw, alsmede te voldoen een bedrag van € 5.982,75, te verhogen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 oktober 2014, met veroordeling van [lampen] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
[vastgoed] heeft aan haar vorderingen, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat [lampen] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit hoofde van de overeenkomst en dat zij, [vastgoed] , daardoor schade heeft geleden.
6.2.2.
[lampen] heeft de reconventionele vordering van [vastgoed] betwist. Een van de verweren van [lampen] betreft het feit dat ingevolge de toepasselijke algemene voorwaarden van [lampen] de aansprakelijkheid voor gevolgschade is uitgesloten.
6.2.3.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 25 mei 2016 de vordering in reconventie van [vastgoed] afgewezen. Redengevend is daarbij geweest dat niet gezegd kan worden dat het beroep van [lampen] op haar Algemene Voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Nu in die voorwaarden de aansprakelijkheid voor (gevolg)schade is uitgesloten, dienen de vorderingen van [vastgoed] te worden afgewezen, aldus de rechtbank.
6.3.1.
[vastgoed] is (tijdig) in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank van 5 augustus 2015 en 25 mei 2016. Zij vordert, verkort weergegeven, dat het hof het eindvonnis van de rechtbank van 25 mei 2016 vernietigt en dat het hof, bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de (reconventionele) vorderingen van [vastgoed] alsnog toewijst, met veroordeling van [lampen] in de kosten in beide instanties, daaronder begrepen de nakosten.
6.3.2.
[lampen] heeft verweer gevoerd. Op die verweren, voor zover van belang, zal het hof in het hierna volgende ingaan.
6.4.
[vastgoed] heeft twee grieven aangevoerd tegen het eindvonnis van de rechtbank. Met deze grieven beoogt [vastgoed] het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen
[vastgoed] heeft geen grieven aangevoerd tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 5 augustus 2015 en in zoverre zal [vastgoed] daarom niet- ontvankelijk worden verklaard in haar beroep.
Daar waar [lampen] bij memorie van antwoord nog heeft betoogd dat niet vast zou staan dat de vordering van TechniCo op [lampen] door de curator is gecedeerd aan [vastgoed] , heeft [lampen] tijdens de mondelinge behandeling van de zaak bij het hof van 12 februari 2018, niet langer bestreden dat er sprake is van een rechtsgeldige cessie, terwijl uit de door [vastgoed] overgelegde akte van cessie blijkt dat de vordering van TechniCo op [lampen] inderdaad aan haar is overgedragen. Dit geschilpunt behoeft daarom geen verdere bespreking meer. [vastgoed] kan worden ontvangen in haar vorderingen.
6.4.1.
[vastgoed] heeft in het kader van grief 1 onder andere aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Haviltex-maatstaf niet relevant zou zijn ten aanzien van de Algemene Voorwaarden en de daarin opgenomen exoneratieclausule en het vervalbeding.
Het hof is van oordeel dat deze grief in zoverre slaagt, dat de overweging van de rechtbank in r.o. 3.4. van het bestreden eindvonnis, inhoudende dat de bedoeling van partijen geen rol speelt nu algemene voorwaarden eenzijdig door de gebruiker ervan tot stand worden gebracht en er derhalve geen sprake is van partijen, in zijn algemeenheid niet juist is.
Wat daarvan ook zij: gesteld noch gebleken is dat partijen van mening verschillen over de uitleg van het in artikel 14.1 van de Algemene Voorwaarden opgenomen exoneratiebeding. Partijen twisten op dit punt alleen over de vraag of [lampen] in de omstandigheden van het geval een beroep mag doen op dat exoneratiebeding, waarover hierna meer. Dit betekent dat, alhoewel grief 1 in dit opzicht slaagt, dit gegeven voor de verdere beoordeling geen rol speelt.
6.4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [lampen] tegen de vorderingen van [vastgoed] dat vervolgens aan de orde is, betreft het beroep van [lampen] op artikel 14.1 van haar (toepasselijke) Algemene Voorwaarden. Deze bepaling luidt als volgt:
“(…)
[afkorting van Lampen](hof: bedoeld wordt [lampen] )
kwijt zich van zijn taak zoals van een bedrijf in zijn branche mag worden verwacht, doch aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade, met inbegrip van gevolgschade, die het gevolg is van zijn handelen of nalaten in de ruimste zin des woords, behoudens voor aan diens grove schuld, grove nalatigheid en/of opzet is te wijten, dan wel indien uit wettelijke bepalingen van dwingend recht anders voortvloeit. Een zelfde beperking geldt ten aanzien van personeelsleden of andere derden die MH bij de uitvoering van zijn werkzaamheden inschakelt (…)”.
Op grond van deze bepaling stelt [lampen] zich op het standpunt, dat de vordering van [vastgoed] die strekt tot vergoeding van beweerdelijk geleden gevolgschade, moet worden afgewezen.
6.4.3.
[vastgoed] heeft betoogd i) dat het exoneratiebeding onredelijk bezwarend is voor [vastgoed] en om die reden dan ook vernietigd dient te worden ex artikel 6:233 BW (zie nr. 64, laatste zin MvG) en ii) dat het beroep van [lampen] op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
6.4.4.
Het hof is van oordeel dat het beroep van [vastgoed] op artikel 6:233 BW niet slaagt. [lampen] heeft onbetwist gesteld dat [vastgoed] /TechniCo dezelfde (of zelfs een nog strengere) exoneratieclausule in haar Algemene Voorwaarden heeft opgenomen/gebruikt als waarvan zij thans vernietiging vordert. Gelet op het bepaalde in artikel 6:235 lid 3 BW komt [vastgoed] reeds daarom geen beroep op de vernietigingsgrond van artikel 6:233 BW toe.
Volledigheidshalve overweegt het hof dat [vastgoed] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof desgevraagd expliciet heeft verklaard geen beroep te doen op mogelijke reflexwerking van de artikelen 6:236-237 BW.
6.4.5.
[vastgoed] heeft in verband met haar stelling dat het beroep van [lampen] op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht de volgende volgens haar relevante omstandigheden aangevoerd (mvg 36):
[lampen] heeft geen schade geleden door het verstrijken van de tijd, daar waar TechniCo zodra mogelijk heeft geklaagd;
Bepaalde gebreken in de door [lampen] geleverde producten waren niet direct zichtbaar en daarom kon ook niet binnen de in de Algemene Voorwaarden bepaalde termijn worden geklaagd;
De deskundigheid van partijen: [lampen] was gespecialiseerd in (nood)verlichting, TechniCo was dat niet;
De onderlinge verhouding tussen partijen: hierbij is voor alles van belang dat TechniCo conform het bestek een verantwoordelijkheid en verplichtingen had jegens de opdrachtgever Bouwbedrijf [bouwbedrijf] en dat [lampen] ervoor dient te zorgen dat TechniCo aan deze verplichtingen kan voldoen;
De aanwezige juridische kennis: TechniCo had geen juristen in dienst;
De ingewikkeldheid van een eventueel onderzoek: gelet op onder meer de ontkenningen van [lampen] van de problemen diende TechniCo (en dient [vastgoed] ) uitgebreid onderzoek te (laten) doen. Partijen hebben dat ook afgesproken en het kan niet zo zijn dat nu tegen TechniCo het verstrijken van de tijd als argument wordt gebruikt om een beroep op de exoneratieclausule te doen;
De aard van de verkochte zaak: het gaat hier om specialistische producten, van cruciaal belang (noodverlichting) voor een kwetsbare groep van Orionis (het hof begrijpt: werknemers op een sociale werkplaats);
Mededelingen van de verkoper: TechniCo mocht er op vertrouwen dat [lampen] als ter zake kundige deugdelijk zou presteren, daar waar in alle correspondentie met de medewerkers van TechniCo en de gesprekken steeds gezamenlijk naar een oplossing is gezocht en [lampen] zich haar verantwoordelijkheid aantrok. Eerst toen de algemeen directeur van [lampen] (de heer [algemeen directeur van Lampen] ) zich ermee ging bemoeien, werd een formalistisch standpunt ingenomen.
Verder heeft [vastgoed] aangevoerd dat [lampen] zich enerzijds niet houdt aan haar eigen Algemene Voorwaarden (met betrekking tot het kosteloos vervangen van gebrekkige zaken), maar vervolgens wel TechniCo aan andere bepalingen in die Algemene Voorwaarden wil houden.
Volgens [vastgoed] is verder sprake van bewuste roekeloosheid aan de zijde van [lampen] , waardoor haar geen beroep op de exoneratieclausule toekomt. Door noodverlichting te leveren die aantoonbaar niet voldeed aan de geldende en overeengekomen eisen, heeft [lampen] wat dat betreft bewust roekeloos gehandeld en de bijzondere zorgplicht die bij het leveren van dit type noodverlichting op haar rust, geschonden. Hierbij is volgens [vastgoed] van belang dat de noodverlichting bestemd was voor een pand van Orionis, waarvan kwetsbare personen gebruik zouden gaan maken.
Door allereerst niet conform offerte/geldende en overeengekomen eisen te leveren en vervolgens een oplossing te traineren, heeft [lampen] welbewust onzorgvuldig dan wel roekeloos jegens TechniCo gehandeld dan wel is zij nalatig geweest, waardoor TechniCo niet op tijd kon opleveren (hetgeen [lampen] wist) en bovendien werd gedwongen tweemaal aan haar opdrachtgever te leveren en zeer veel extra kosten te maken. [lampen] had door wel effectief op de klachten te reageren en wel een beroep op garantie te honoreren al die kosten voor TechniCo kunnen voorkomen, aldus nog steeds [vastgoed] .
6.4.6.
[lampen] heeft de stellingen van [vastgoed] betwist.
[lampen] heeft in dit verband aangevoerd dat zij de armaturen niet zelf fabriceert, maar bij de fabrikant koopt. Zij is gespecialiseerd in het ontwerpen van lichtplannen voor grote projecten met bijlevering van materialen. TechniCo was hiervan ook op de hoogte. TechniCo op haar beurt was volgens haar deskundig op het gebied van de installatie van materialen zoals armaturen. Er was sprake van een koop/verkoopovereenkomst.
Voor wat betreft de onderlinge verhouding tussen partijen voert [lampen] aan dat het bestek, waar [vastgoed] in dit verband een beroep doet en waar TechniCo zich aan moest houden, haar niet bekend is. Zij is ook niet aan dat bestek gebonden.
[lampen] had geen juristen in dienst, zodat dit ook geen argument kan zijn bij de beoordeling.
Het argument dat in het gebouw van Orionis kwetsbare personen zouden komen te werken, speelt geen rol in deze zaak en is alleen maar tendentieus.
Het verwijt dat [lampen] zich niet aan de overeengekomen garantiebepalingen zou hebben willen houden treft geen doel. [lampen] wilde herstel uitvoeren maar is daartoe niet meer in de gelegenheid gesteld. Evenmin is [lampen] de kans geboden om de 121 beweerdelijk niet functionerende armaturen te onderzoeken. De verwijzing van [vastgoed] naar het bepaalde in artikel 7:6a BW gaat niet op, nu deze bepaling alleen van toepassing is op consumentenkoop.
[lampen] bestrijdt ten slotte dat zij bewust roekeloos heeft gehandeld.
6.4.7.
Het hof overweegt als volgt.
Of een beroep op een contractueel beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, hangt af van tal van omstandigheden van het geval, zoals:
- de aard en verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt;
- de maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen;
- de wijze waarop het beding tot stand is gekomen;
- de mate waarin de wederpartij zich van de strekking van het beding bewust is geweest;
- de zwaarte van de schuld ter zake van het veroorzaken van de schade, mede in verband met
de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen.
Voorts is van belang of de schade te wijten is aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar of van met de leiding van zijn bedrijf belaste personen.
6.4.8.
Het hof stelt vast dat de vordering van [vastgoed] betrekking heeft op gevolgschade en het is allereerst de vraag of het beroep van [lampen] op de uitsluiting van aansprakelijkheid voor (gevolg) schade, zoals vervat in artikel 14.1 van de Algemene Voorwaarden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betekent dat de argumenten die [vastgoed] heeft aangevoerd, zoals die zijn weergegeven in r.o. 6.4.5. onder a, b en f, voor de beantwoording van voormelde vraag niet relevant zijn. Die argumenten zien immers op een ander geschilpunt, namelijk op de door [vastgoed] bestreden bepaling in artikel 14.7 van de Algemene Voorwaarden van [lampen] (het ververvalbeding voor wat betreft de termijn waarbinnen [lampen] voor schadevorderingen kan worden aangesproken).
6.4.9.
Het hof is van oordeel dat hetgeen [vastgoed] ter onderbouwing van haar standpunt heeft gesteld niet de conclusie kan rechtvaardigen dat het beroep van [lampen] op de exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en overweegt daartoe het volgende.
De onderhavige overeenkomst is een reguliere koop/verkoopovereenkomst, zoals die in het zakelijk verkeer veelvuldig tussen bedrijven wordt gesloten. De producten waarop de koopovereenkomst betrekking heeft, zijn niet aan te merken als bijzonder of specialistisch van aard (althans [vastgoed] heeft haar stelling dat dit wel het geval zou zijn onvoldoende onderbouwd), waarvoor speciale afspraken zouden dienen te gelden of waarbij de koper beducht moest zijn op bijzondere eigenschappen van de gekochte producten.
Beide partijen kunnen, gelet op de aard van hun bedrijven en bezigheden, geacht worden over voldoende kennis te beschikken aangaande de producten die het onderwerp van de overeenkomst zijn. Er is geen sprake van, althans daartoe is onvoldoende gesteld, dat TechniCo als technisch installatiebedrijf in een duidelijk zwakkere zakelijke positie verkeerde ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. In dit verband is ook van belang dat niet is komen vast te staan dat TechniCo niet en [lampen] wel over juridische bijstand beschikte ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
Het litigieuze exoneratiebeding in de Algemene Voorwaarde van [lampen] is voor wat betreft de inhoud geen uitzonderlijk beding in overeenkomsten tussen zakelijke partijen. In dit verband is van belang dat [vastgoed] /TechniCo zelf een soortgelijk beding in haar Algemene Voorwaarden heeft opgenomen. [vastgoed] /TechniCo kon dus er op bedacht zijn dat [lampen] ook dit soort voorwaarden hanteerde en is desondanks de overeenkomst met aanvaarding van de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden van [lampen] aangegaan.
Voor wat betreft de verhouding tussen de betrokken belangen van partijen overweegt het hof dat het offertebedrag waarmee TechniCo akkoord is gegaan € 88.462,98 bedroeg, exclusief btw en exclusief verwijderingsbijdrage. Van dit overeengekomen bedrag rest (in de visie van [lampen] ) een bedrag in hoofdsom van € 19.064,37 aan volgens [lampen] door TechniCo onbetaald gelaten facturen. Aan de andere kant kan het belang van [vastgoed] worden gesteld op een bedrag van € 67.177,32 exclusief btw, te verhogen met de btw, te vermeerderen met bedrag van € 5.982,75. De belangen van beide partijen met elkaar vergelijkend kan naar het oordeel van het hof niet worden gesteld dat er sprake is van een wanverhouding tussen beide belangen ten nadele van [vastgoed] , op grond waarvan een beroep op de uitsluiting van aansprakelijkheid voor gevolgschade door [lampen] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
[vastgoed] heeft gesteld dat [lampen] tijdens besprekingen zou hebben erkend dat er gebreken kleefden aan de door haar geleverde producten en ook zou hebben aangegeven mee te willen werken aan het verhelpen hiervan. [lampen] is daar later ten onrechte op teruggekomen, waardoor [vastgoed] schade heeft geleden. Uit de uitgebreide correspondentie die door partijen is overgelegd kan het hof echter niet afleiden dat er van erkenning van de gebreken en met name van de toerekenbaarheid daarvan aan [lampen] sprake is geweest. Integendeel, uit bijvoorbeeld het besprekingsverslag van 17 februari 2014 (overgelegd door TechniCo/ [vastgoed] als onderdeel van productie 2 conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie) blijkt dat [lampen] wel ziet dat er problemen zijn met de door haar geleverde armaturen en noodverlichting, maar dat [lampen] tegelijkertijd in twijfel trekt of de oorzaak van die problemen wel aan haar toe te rekenen is. Van enigerlei toezegging blijkt niet. Er is daarom ook niet gebleken van onterecht terugkomen op enige toezegging, waardoor de schade zou zijn vergroot en waardoor [lampen] onredelijk en onbillijk zouden handelen door zich op de overeengekomen exoneratieclausule te beroepen.
Zo al juist zou zijn, hetgeen [lampen] gemotiveerd heeft betwist, dat [lampen] zelf haar eigen garantieverplichtingen uit hoofde van haar Algemene Voorwaarden niet zou zijn nagekomen, dan betekent dit enkele gegeven nog niet dat [lampen] daarom geen beroep zou mogen doen op het exoneratiebeding.
[vastgoed] heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat er sprake is van “bewust roekeloos” handelen van [lampen] in haar verhouding tot TechniCo. Zo is gesteld noch gebleken dat [lampen] zich van de beweerde gebreken in de armaturen en noodverlichting bewust was toen zij die aan TechniCo leverde. Dat [lampen] , toen er problemen ontstonden met de armaturen en noodverlichting, van die beweerde gebreken op de hoogte werd gesteld, brengt nog niet met zich dat [lampen] ook voorafgaand aan de levering van die gebreken op de hoogte moet zijn geweest en desondanks leverde. Ook het enkele feit dat de gebruikers van het gebouw van Orionis waarin de door [lampen] geleverde armaturen en noodverlichting werd geïnstalleerd volgens [vastgoed] “kwetsbare mensen” waren, brengt, zonder deugdelijke nadere toelichting over bijvoorbeeld gevaarzetting en concrete risico’s (die ontbreekt) nog geen bewust roekeloos handelen van [lampen] met zich. Het door [vastgoed] gestelde en door [lampen] gemotiveerd betwiste traineren van het vinden van een oplossing voor de tussen partijen ontstane problemen leidt, zonder nadere toelichting (die ook hier ontbreekt) niet tot de conclusie dat dit bewust roekeloos handelen van [lampen] oplevert. [vastgoed] heeft nog gesteld dat er een bijzondere zorgplicht op [lampen] zou rusten met betrekking tot de levering van de noodverlichting, maar heeft die stelling naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
Ten overvloede overweegt het hof op dit punt dat gesteld noch gebleken is dat sprake zou zijn geweest van grove schuld, grove nalatigheid of opzet aan de zijde van [lampen] .
6.4.10.
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat niet geoordeeld wordt dat het beroep van [lampen] op de in artikel 14.1 van haar Algemene Voorwaarden opgenomen uitsluiting van gevolgschade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Van toekenning van de door [vastgoed] gevorderde gevolgschade kan daarom geen sprake zijn.
6.5.
Het voorgaande betekent dat de grieven voor het overige geen bespreking meer behoeven en dat het eindvonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [vastgoed] in de kosten van de procedure in hoger beroep. De kostenveroordeling zal op verzoek van [lampen] uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

7.De uitspraak

Het hof:
verklaart [vastgoed] niet- ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dit gericht is tegen het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 augustus 2015;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen eindvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 25 mei 2016;
veroordeelt [vastgoed] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [lampen] begroot op € 1.957,00 aan griffierecht en € 4.893,00 aan salaris advocaat, alsmede in de nakosten;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, C.W.T. Vriezen en I. Giesen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 maart 2018.
griffier rolraadsheer