Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/205499 / HA ZA 15-249)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties;
- de akte overleggen producties en nadere onderbouwing grieven in incidenteel hoger beroep van de zijde van de vrouw;
- de antwoordakte in incidenteel hoger beroep van de zijde van de man.
3.De beoordeling
- de hypotheekrentebetalingen € 20.344,37;
- de verzekeringen voor de woning € 320,72;
- de auto € 5.000,--;
- de naheffingsaanslag kinderopvangtoeslag € 203,50.
- artikel 4 van de samenlevingsovereenkomst (grieven 1 en 2);
- de hypothecaire lasten (grieven 2, 3 en 4);
- de aan de woning verbonden verzekeringen (grief 5);
- de auto (grief 6);
- de kinderopvangtoeslag 2010-2011 (grief 7);
- de aanslag IB 2012 (grief 8)
- de energielasten (grief 9);
- de gebruiksvergoeding (grieven 10 en 11).
- de hypotheekrenteaftrek (grieven A en B);
- de kinderbijslag en het kindgebondenbudget (grief C1);
- de auto (grief C2);
- de proceskosten (grief D).
rechtbankheeft in het bestreden vonnis over art. 4 van de samenlevingsovereenkomst overwogen:
in onderling overlegbepalen welke kosten door hen als zodanig worden aangemerkt, dat die kosten
primairworden betaald uit hun
gezamenlijke inkomsten uit arbeiden dat van de inkomsten uit arbeid
in onderling overlegbedragen worden gestort op een gezamenlijke bankrekening waaruit die hiervoor bedoelde kosten alsmede andere kosten met betrekking tot gezamenlijk bezit zullen worden voldaan. In lid 2 van dat artikel hebben partijen afgesproken dat het ontbreken van een
nadere regeling te dezer zakeof het niet nakomen van
zulk een nadereregeling of de in lid 1 van dit artikel overeengekomen regeling nimmer aanleiding kan geven tot het instellen van enigerlei rechtsvordering. Partijen hebben in de onderhavige procedure niet onderbouwd welke nadere afspraken en/of regelingen zij hebben gemaakt ter invulling van de hiervoor in cursief weergegeven begrippen. Uit productie 31 waarnaar [geïntimeerde] verwijst is zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, evenmin iets af te leiden, waarbij de rechtbank verwijst naar hetgeen zij onder 4.4. heeft overwogen. Hetzelfde geldt voor de door [appellant] overgelegde producties 18 en 19 (overzicht betalingen en bankafschriften). Nu de rechtbank geen aanknopingspunten heeft om de onderlinge afspraken en/of bedoeling van partijen met betrekking tot dit artikel te duiden, gaat de rechtbank hieraan voorbij.”
manbetoogt met zijn eerste twee grieven dat art. 4 van het samenlevingscontract van toepassing is. Partijen zijn daarin overeengekomen dat de kosten voor het gemeenschappelijk bezit worden voldaan van het door partijen in onderling overleg te bepalen bedrag aan inkomsten uit arbeid dat zij op de gemeenschappelijke bankrekening storten. Artikel 4 van de overeenkomst is zodanig helder dat een nadere regeling niet noodzakelijk was. De niet dwingendrechtelijke bepalingen van de artt. 3:172 BW en 6:10 BW dienen daarom buiten toepassing te blijven.
vrouwstelt dat de inhoud van de samenlevingsovereenkomst duidelijk is. Uit art. 4 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst volgt dat partijen in onderling overleg dienen te bepalen welke kosten tot de kosten van de huishouding behoren. Partijen hebben dit nagelaten.
hofoverweegt als volgt.
manvoert met zijn derde grief aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer hij een gedeelte van de door de vrouw betaalde hypotheekrente aan haar zou dienen te betalen. Hij voert hiertoe de volgende omstandigheden aan. De vrouw heeft maandelijks een teruggave van de belastingdienst ontvangen wegens hypotheekrenteaftrek, vanaf oktober 2012 heeft de man de woning, tegen zijn zin, niet kunnen gebruiken, de vrouw is de afspraken om een zo groot mogelijke hypotheekrenteaftrek te kunnen verkrijgen niet nagekomen en zij heeft pertinent geweigerd de woning aan derden te verhuren.
vrouwheeft de derde grief weersproken en de stelling van de man dat hij niet het genot van de woning had betwist. Vanwege een beschikking van de burgemeester op grond van de Wet tijdelijk huisverbod diende de man de woning te verlaten. Nadien is hij niet teruggekeerd naar de woning terwijl hij hiertoe wel de mogelijkheid had. Aan de vrouw was immers niet op grond van de samenlevingsovereenkomst noch krachtens een rechterlijke uitspraak het uitsluitend of voortgezet gebruik van de woning toegekend.
rechtbankheeft – kort gezegd – bepaald dat de vrouw van 7 augustus 2012 tot 1 april 2015 alle hypothecaire lasten van de woning ter grootte van € 75.656,74 heeft voldaan en dat, na verrekening van de door de vrouw ontvangen belastingteruggave, een door de man aan de vrouw te betalen bedrag van € 20.344,37 resteert.
hofzal de grieven 3 en 4 gelet op hun onderlinge samenhang gezamenlijk bespreken.
vrouwdat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet (voldoende) heeft weersproken dat zij maandelijks een belastingteruggave wegens hypotheekrenteaftrek van € 1.128,-- genoot zodat haar hypotheeklast € 1.312,54 bedroeg en haar vordering op de man maximaal 31 maanden x € 656,27 = € 20.344,37 bedraagt (rov. 4.7.5.). De vrouw voert ter onderbouwing van haar grief het volgende aan.
manvoert ter bestrijding van de grieven A en B het volgende aan. Hij heeft bewezen dat hij betalingen heeft verricht ten behoeve de hypotheekrente door bedragen over te maken naar de gemeenschappelijke bankrekening van partijen (producties 18 en 19 eerste aanleg) en daardoor de helft van de hypotheekrente heeft voldaan. Uit de eindafrekening van de notaris (productie 4 bij conclusie van antwoord) volgt verder dat de man ook de helft van de hypotheekrente over de maand maart 2015 heeft betaald. Uit deze eindafrekening blijkt voorts dat er een hypotheekachterstand was van € 2.391,47. De man heeft ook deze achterstand bij helfte gedragen.
hofoordeelt als volgt.
rechtbankheeft in rov. 4.24 over de premie woonverzekering overwogen:
manbetoogt met zijn vijfde grief dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn stelling dat hij de premie woonverzekering over 2015 volledig heeft betaald. De vrouw heeft dit erkend. Dat de man deze vordering niet met stukken heeft onderbouwd was gelet op de erkenning door de vrouw niet nodig. Deze betaling kon worden verrekend met de vordering van de vrouw vanwege haar betalingen voor de verzekering en de woning, zodat de vordering van de vrouw had moeten worden afgewezen.
vrouwbetwist de door de man gestelde erkenning. Zij heeft de man meerdere malen verzocht om de betaling van de premie woonverzekering te onderbouwen (productie 26 bij memorie van antwoord). De man heeft geen betalingsbewijs overgelegd. Bij gebrek aan wetenschap betwist de vrouw dat de man deze rekening heeft voldaan.
hofoordeelt als volgt.
manstelt dat de auto zijn volledige eigendom is; de factuur, de autoverzekering en de wegenbelasting stonden enkel op zijn naam en de auto werd steeds door hem gebruikt. Verder heeft hij de auto (aanschafprijs € 24.580,--) met eigen gelden betaald. De man verwijst hiervoor naar zijn conclusie van antwoord (nrs. 52, 53 en 55) en zijn antwoordakte (nrs. 15 en 16). De auto is aangeschaft door inruil van een auto (van het merk Lancia) die hij volledig in eigendom had, betaling vanaf de gemeenschappelijke bankrekening (€10.080,--) en gelden die zijn vader hem had geschonken.
vrouwstelt dat de auto gezamenlijk eigendom van partijen was. Zij hebben de auto samen gekocht. Zij hebben voor de aanschaf van de auto (€ 24.580,--) hun vorige gezamenlijke auto ingeruild en de vrouw heeft vanuit haar privé vermogen € 8.250,-- betaald. De man heeft vanuit zijn privé vermogen € 1.830,-- betaald. In totaal hebben partijen € 10.080,-- op de gemeenschappelijke bankrekening overgemaakt ten behoeve van de aankoop van de auto. Op 16 augustus 2008 is dit bedrag betaald aan de Audi dealer. De vrouw betwist dat de man de auto gedeeltelijk heeft gefinancierd met een schenking. De omstandigheid dat de autoverzekering op naam van de man stond, toont niet de eigendom van de auto aan.
hofoordeelt als volgt.
rechtbankheeft over de kinderopvangtoeslag in rov. 4.52 overwogen:
manstelt dat de kosten van kinderopvang werden betaald vanaf de gemeenschappelijk bankrekening van partijen. Die bankrekening werd gevoed door beide partijen. De kinderopvangtoeslag die partijen in 2014 op de gemeenschappelijke bankrekening ontvingen is betaald ter compensatie van in 2011 betaalde opvangkosten. De overweging van de rechtbank is onjuist en onrechtvaardig omdat die kosten van de gemeenschappelijke bankrekening werden betaald. Volgens de samenlevingsovereenkomst behoort het saldo van de gemeenschappelijke bankrekening toe aan partijen, ieder voor de helft. De vrouw heeft de in 2014 ontvangen toeslag van € 2.450,-- zonder overleg en instemming van de man van de gemeenschappelijke bankrekening opgenomen en voor zichzelf gehouden. De helft daarvan dient zij aan hem te voldoen.
vrouwstelt dat partijen nimmer in onderling overleg afspraken hebben gemaakt over de kosten van kinderopvang en de te ontvangen toeslag. De kinderopvangtoeslag staat op naam van de vrouw en komt haar daarom uitsluitend toe. Bovendien was de man vanaf april 2011 werkloos. Hij heeft de kosten van kinderopvang niet voldaan en evenmin de gemeenschappelijke bankrekening gevoed. Ook waren de kosten van de kinderopvang hoger dan de toeslagen die de vrouw van de belastingdienst ontving.
hofoordeelt als volgt.
rechtbankheeft in rov. 4.47 geoordeeld dat de kinderbijslag op de gemeenschappelijke bankrekening van partijen is gestort waarvan het saldo – dat nog niet was verdeeld – krachtens art. 4 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst aan partijen voor gelijke delen toebehoort. Voor het door de vrouw gevorderde bestond daarom geen grondslag en de vordering is afgewezen. De vordering terzake het kindgebonden budget is onvoldoende heeft geconcretiseerd en reeds daarom afgewezen.
vrouwdat de rechtbank haar vorderingen ten onrechte heeft afgewezen. De man heeft de woning op 7 augustus 2012 verlaten en zij heeft daar, samen met de kinderen, tot 1 april 2015 gewoond. Zij heeft de man meerdere malen verzocht zijn adres in de Basisregistratie personen van de gemeente te (doen) wijzigen, maar hij heeft dit nagelaten tot medio augustus 2013. Tot het moment van wijziging is de kinderbijslag en het kindgebonden budget gestort op de gemeenschappelijke bankrekening van partijen en heeft de man zich de helft van deze bedragen toegeëigend.
manvoert ter weerlegging van deze grief aan dat de vrouw geen belang heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht dat hij vanaf 7 augustus 2012 geen woonplaats had in de woning. De vordering voor wat betreft de kinderbijslag en het kindgebonden budget is niet onderbouwd alsook onvoldoende bepaald en moet worden afgewezen.
hofoordeelt als volgt.
rechtbankheeft in rov. 4.59 van het bestreden vonnis over de aangifte IB als volgt overwogen:
manbetoogt met zijn grief dat de overweging van de rechtbank onbegrijpelijk is omdat uit de door hem overgelegde e-mailcorrespondentie (productie 20 eerste aanleg) onomstotelijk blijkt dat partijen een afspraak hebben gemaakt om de aangifte IB 2012 in te vullen zoals door de man is voorgesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de man naar een e-mail van de vrouw d.d. 28 maart 2013 waarin zij aan de man schrijft: “Ik heb je voorstel voor de belastingaangifte pas vorige week via mijn advocaat ontvangen. Inmiddels is dat bekeken en kan ik je informeren dat ik akkoord ben met de aangifte”. Tussen partijen bestond geen onduidelijkheid over wat er met de op de aangiften volgende aanslag en teruggave zou gebeuren.
vrouwbetwist dat partijen een afspraak met elkaar hebben gemaakt over de aangifte IB 2012. Na verbreking van de relatie heeft de vrouw de man meerdere malen bericht dat de financiële afwikkeling van de aangifte IB 2012 via haar advocaat diende te verlopen. De vrouw verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar haar e-mails aan de man van 28 maart 2013, 31 maart 2013, 2 april 2013, 3 april 2013 en tweemaal op 4 april 2013. Uit deze berichten blijkt dat partijen géén overeenstemming hebben bereikt over het gezamenlijk doen van de aangifte IB 2012.
hofoverweegt als volgt. Op grond van de door de man overgelegde
e-mailcorrespondentie kan het hof niet vaststellen dat de door de man gestelde afspraken (en wat die afspraken inhielden) tussen partijen tot stand zijn gekomen. Het hof verwijst hiervoor naar de inhoud van de e-mail van de man aan de vrouw d.d. 6 juni 2015 waarin hij schrijft:
rechtbankheeft in rov. 4.64 van het bestreden vonnis over de energielasten vastgesteld dat de vrouw in beginsel € 352,51 aan de man dient te voldoen. De rechtbank vervolgt:
manstelt dat beide partijen de gemeenschappelijke bankrekening in 2012 hebben gevoed. De energiekosten werden betaald vanaf die gemeenschappelijke bankrekening. Maandelijks werden betalingen vanaf die rekening voldaan aan Energiedirect. De stelling van de vrouw dat de energiekosten in de periode februari 2012 tot en met januari 2013 alleen door haar werden voldaan is daarom onjuist.
vrouwstelt dat de vordering van de man niet is onderbouwd. De man vordert betaling van een rekening van Energiedirect omdat hij op 5 februari 2013 een eindafrekening heeft ontvangen waarin een voorschot is opgenomen. De man heeft vervolgens, eenzijdig, de overeenkomst van partijen met Energiedirect opgezegd. De overlegde eindafrekening is onjuist en wordt betwist. De vrouw veronderstelt dat de man een terugbetaling heeft ontvangen. Zij betwist dat de man het voorschotbedrag heeft voldaan. Indien de man wel het voorschotbedrag heeft betaald, dient hij inzage te verschaffen in de eindafrekening zodat duidelijk wordt welk bedrag de man heeft betaald. Het voorschot voor de energielasten moet niet worden beschouwd als gebruikerslasten.
hofoordeelt als volgt. Bij de beoordeling van de grief van de man en de vordering van de vrouw in het incidenteel appel stelt het hof het volgende voorop.
rechtbankheeft in rov. 4.71.overwogen dat de man niet heeft onderbouwd waarom de gebruiksvergoeding moet worden berekend volgens de door hem voorgestane berekeningswijze. In rov. 4.72. is vastgesteld dat de man niet heeft weersproken dat hij de verkoop en levering van de woning heeft bemoeilijkt. Gelet daarop achtte de rechtbank een veroordeling van de vrouw tot voldoening van een gebruiksvergoeding in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De vordering van de man tot betaling van een gebruiksvergoeding is afgewezen.
manbetoogt in zijn grief 10 dat het redelijk en billijk is als hij 4% van zijn aandeel in de totale waarde van de woning als gebruiksvergoeding ontvangt. De man heeft de lasten drukkende op zijn aandeel geheel voor eigen rekening genomen. Met de hypothecaire last die op dat aandeel rust moet daarom geen rekening worden gehouden bij het bepalen van de waarde waarover de vrouw een gebruiksvergoeding is verschuldigd. De man kon geen gebruik maken van de woning en heeft hiervoor geen schadeloosstelling van de vrouw ontvangen. De wet bevat geen regels op grond waarvan de hoogte van de gebruiksvergoeding moet worden vastgesteld en in de jurisprudentie worden verschillende berekeningsmethoden gehanteerd.
vrouwheeft de grieven 10 en 11 weersproken. Een gebruiksvergoeding is strijd is met de wet en de redelijkheid en billijkheid.
hofzal de grieven 10 en 11 gelet op hun onderlinge samenhang gezamenlijk bespreken. Beide grieven falen en het hof overweegt daartoe als volgt.
vrouwbetoogt met haar laatste grief dat de rechtbank ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd. De man heeft nimmer meegewerkt aan de afwikkeling van de eenvoudige gemeenschap en door zijn toedoen heeft de vrouw meerdere procedures aanhangig moet maken waaruit aanzienlijke kosten volgden.
manheeft de grief bestreden.
hofoverweegt als volgt. In zaken tussen ex-partners wordt in het algemeen besloten tot compensatie van kosten, hetgeen inhoudt dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. De gedachte daarachter is dat de afwikkeling van een echtscheiding en al wat daarmee samenhangt dikwijls gepaard gaat met persoonlijke en inter-relationele moeilijkheden. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat niet te snel tot een kostenveroordeling van een der partijen wordt overgegaan. Een zakelijk “gelijk” van de een op een of meerdere onderdelen van de rechtsstrijd tussen partijen betekent immers niet zonder meer dat de ander, de aard van de geschilpunten in aanmerking genomen, de zaak zonder behoorlijke gronden aanhangig heeft gemaakt. Die gronden kunnen deels liggen in de emotionele geladenheid van de problematiek. De rechter in familierechtelijke aangelegenheden zou zijn taak miskennen, indien hij uitsluitend toegankelijk zou zijn voor een zakelijke en juridische argumentatie. De noodzakelijke terughoudendheid van de rechter wordt ook ingegeven door de overweging dat partijen in vele gevallen nog met elkaar verder moeten, in onderhavig geval als de ouders van hun minderjarige zonen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Een kostenveroordeling (grotendeels) ten laste van de een ten gunste van de ander kan de verdere relatie belasten, nu deze veroordeling als prestigewinst kan worden opgevat.