ECLI:NL:GHSHE:2018:1032

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
200.231.504_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging machtiging gesloten jeugdhulp na intrekking instemming door gezagdragende ouder

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [appellant], geboren op [geboortedatum] 2001. De kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant had eerder een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend, die op 10 oktober 2017 inging. De moeder en vader van [appellant] oefenden gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. Op 26 februari 2018 heeft de moeder haar instemming met de gesloten plaatsing ingetrokken, wat leidde tot de heropening van de mondelinge behandeling op 5 maart 2018. Het hof heeft vastgesteld dat de intrekking van de instemming door de moeder, als wettelijke vertegenwoordiger, betekent dat niet langer voldaan is aan de vereisten voor de machtiging gesloten jeugdhulp. Het hof heeft de machtiging gesloten jeugdhulp vernietigd met ingang van 12 maart 2018, omdat de gronden voor de machtiging niet langer aanwezig waren. Het hof heeft ook vastgesteld dat er overeenstemming was tussen alle betrokken partijen over de noodzaak van een plaatsing op de open groep 'De Driehoek', met een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een open machtiging uithuisplaatsing. De beslissing van het hof is gebaseerd op de wettelijke vereisten van de Jeugdwet en de veranderde omstandigheden in de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 maart 2018
Zaaknummer : 200.231.504/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/326488 / JE RK 17-1445
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp Icarus, onderdeel van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph, te [verblijfplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. F.A.J. van Rijthoven,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Helmond,
zetelend te Helmond,
verweerster,
hierna te noemen: het college.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- mevrouw [belanghebbende 1] (hierna te noemen: de moeder);
- de heer [belanghebbende 2] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 januari 2018, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de machtiging gesloten plaatsing met onmiddellijke ingang te beëindigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2018, heeft het college (naar het hof begrijpt) verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De (eerste) mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van Rijthoven;
- het college, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van het college 1] en mr. [vertegenwoordiger van het college 2] ;
- de moeder;
- de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 oktober 2017;
  • de brief met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 11 januari 2018;
  • de brief met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 22 januari 2018;
  • de ter zitting in hoger beroep door het college overgelegde machtiging van het college, waarbij mr. [vertegenwoordiger van het college 2] , gemeenteambtenaar, is gemachtigd om de gemeente in de onderhavige zaak te vertegenwoordigen;
  • de ter zitting in hoger beroep door het college overgelegde doorlopende machtiging van de gemeentesecretaris van Helmond, daartoe gemandateerd door het college, waarbij [vertegenwoordiger van het college 1] is gemachtigd om het college te vertegenwoordigen.
2.5.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep is op 28 februari 2018 ter griffie van het hof een brief ingekomen van de moeder d.d. 28 februari 2018. De moeder heeft in deze brief het hof bericht dat zij het in het belang van [appellant] vindt dat hij wel wordt overgeplaatst naar “De Driehoek”. Voorts heeft zij in deze brief het hof bericht dat zij het niet in het belang van [appellant] acht dat hij volledig thuis wordt geplaatst.
2.6.
Het hof heeft naar aanleiding van de inhoud van voornoemde brief van de moeder het noodzakelijk geacht om de mondelinge behandeling in deze zaak te heropenen. Het hof heeft daartoe een voortgezette mondelinge behandeling gelast.
2.7.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 5 maart 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van Rijthoven;
- het college, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van het college 1] ;
- de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.7.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op deze zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is – voor zover hier van belang – op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , [appellant] geboren.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [appellant] uit.
3.2.
Bij beschikking van 10 oktober 2017 heeft de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 10 oktober 2017 voor de duur van vier weken, te weten tot 7 november 2017, met betrekking tot de minderjarige [appellant] .
3.3.
[appellant] verblijft sedert 11 oktober 2017 bij Icarus te [verblijfplaats] . Aanvankelijk verbleef [appellant] op de behandelgroep “de Berk”, thans verblijft [appellant] op de besloten behandelgroep “de Zonneheuvel”.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter voornoemde beschikking van 10 oktober 2017 bekrachtigd en een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 7 november 2017 tot uiterlijk 7 mei 2018, met betrekking tot de minderjarige [appellant] .
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen.
3.6.
[appellant] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting van 26 februari 2018 – kort samengevat – aan dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend. [appellant] is van mening dat de voortzetting van de gesloten plaatsing niet en zeker niet langer op zijn plaats is en derhalve dient de machtiging gesloten plaatsing dus met onmiddellijke ingang te worden beëindigd. In de aan de rechtbank overgelegde verslagen staan onwaarheden vermeld en worden bepaalde gebeurtenissen uit hun verband gerukt. [appellant] kan zich evenmin vinden in de verklaring van de gedragswetenschapper. Er is door de gedragswetenschapper niet of nauwelijks onderzoek gedaan naar de gestelde gebeurtenissen noch naar [appellant] als persoon.
[appellant] voert verder aan dat – indien de zorgen over de opvoeding en ontwikkeling van hem al terecht zouden zijn – er in zijn geval niet eerst is gekeken naar alternatieve, minder vergaande maatregelen. [appellant] was zeer gemotiveerd voor het traject “Back to Basic”. Door een communicatiestoornis is het traject “Back to Basic” niet gestart. [appellant] is van mening dat hij in de gesloten setting niet de hulp krijgt die hem is toegezegd. Voorts is het [appellant] niet duidelijk welke hulp hij moet krijgen of aan welke voorwaarden hij moet voldoen om de gesloten plaatsing te beëindigen. De gesloten plaatsing heeft op [appellant] een forse indruk gemaakt. De moeder van [appellant] staat ook niet langer (meer) achter de gesloten plaatsing. Indien de machtiging gesloten jeugdhulp (naar het hof begrijpt) alsnog door het hof wordt afgewezen, dan wenst [appellant] dat hij terug wordt geplaatst bij de moeder. Hij wil dan vanuit de thuissituatie bij de moeder regulier onderwijs gaan volgen.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] hieraan toegevoegd dat hij zich niet veilig voelt in Icarus en dat hij niet in de open groep “De Driehoek” van Bijzonder Jeugdwerk wil worden geplaatst. Voorts is er geen garantie dat de door het college gestelde overplaatsing naar “De Driehoek” in de week van 5 maart 2018 ook daadwerkelijk plaatsvindt; de plaatsing op “De Driehoek” is al eerder besproken zonder dat er daadwerkelijk tot plaatsing is overgegaan. Er zijn voor de plaatsing bij “De Driehoek” schorsende voorwaarden opgesteld, maar die moeten nog worden goedgekeurd.
3.7.
Het college voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting van 26 februari 2018 – samengevat – aan dat de plaatsing binnen de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is voor [appellant] om hem tegen zichzelf in bescherming te nemen en hem meer stabiliteit te kunnen bieden. Minder vergaande maatregelen zijn met [appellant] en de ouders besproken, waaronder de inzet van “Back tot Basic” en een plaatsing op de open leefgroep van Bijzonder Jeugdwerk. Deze opties zijn niet haalbaar gebleken omdat [appellant] hier niet aan wilde meewerken. Doordat het gedrag van [appellant] steeds verder escaleerde, heeft het college de rechtbank uiteindelijk om een machtiging gesloten jeugdhulp verzocht.
[appellant] erkent zelf een aantal zorgen. Zijn hoofd zit snel vol en hij heeft nog onvoldoende vaardigheden ontwikkeld om hier op een constructieve manier mee op te gaan. Het college is van mening dat het risico op een terugval in het gebruik van softdrugs en/of het reageren met agressie aanwezig is. [appellant] vindt het lastig om anderen te vertrouwen; dit werkt belemmerend in de samenwerking met professionals en andere betrokkenen. [appellant] heeft op dit moment nog moeite met het maken van keuzes die bijdragen aan de verbetering van zijn situatie. Het college heeft wel geconstateerd dat [appellant] binnen de kaders van de gesloten jeugdhulp tot meer stabiliteit heeft kunnen komen. [appellant] zijn fysieke gesteldheid is verbeterd en hij stelt zich momenteel begeleidbaar op. Inmiddels is [appellant] met PMT gestart en is er meerdere keren per week ambulante ondersteuning binnen het gezin, waarbij alle gezinsleden worden betrokken. Vanwege de zichtbare vooruitgang heeft [appellant] onlangs de overstap gemaakt naar een besloten groep; deze overplaatsing is één van de stappen in de richting van de opbouw van vrijheden. Voorts mag [appellant] wekelijks zelfstandig op verlof en wordt ook zijn telefoongebruik verder opgebouwd. [appellant] is aangemeld voor de open groep “De Driehoek” van Bijzonder Jeugdwerk.
Ter zitting van het hof heeft het college verklaard dat [appellant] in de week van 5 maart 2018 op “De Driehoek” kan worden geplaatst. Het weekendverlof van [appellant] blijft gehandhaafd en het aantal (doordeweekse) dagen dat [appellant] op “De Driehoek” verblijft zal – afhankelijk van de ontwikkelingen binnen de open groep en het verloop van de verloven – worden afgebouwd. Bij de overstap wordt de thans vigerende machtiging gesloten jeugdhulp geschorst. Het college is van mening dat [appellant] deze “stok achter de deur” nodig heeft. Stapsgewijs kan dan zorgvuldig naar een thuisplaatsing van [appellant] worden toegewerkt. Ter zitting heeft het college voorts verklaard dat er verschillende gesprekken met beide ouders en [appellant] hebben plaatsgevonden over het vervolgtraject op “De Driehoek”. Uit deze gesprekken is het college gebleken dat de moeder “wisselende gedachten” had over het vervolgtraject, maar beide ouders hebben tot op heden – in het belang van [appellant] – altijd hun medewerking verleend. Het college heeft ter zitting voorts verklaard dat het college nu voor het eerst verneemt dat de moeder niet (langer) achter het traject staat dat [appellant] middels een schorsing van de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdhulphulp op “De Driehoek” wordt geplaatst.
3.8.
De moeder voert ter zitting van 26 februari 2018 – kort samengevat – aan dat zij niet langer instemt met de gesloten plaatsing van [appellant] , noch met de overplaatsing van [appellant] naar de open groep “De Driehoek” van Bijzonder Jeugdwerk middels een schorsing van de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdhulp. [appellant] heeft tijdens de gesloten plaatsing hard aan zichzelf gewerkt en hij doet het nu heel goed. De moeder vindt een gesloten plaatsing van [appellant] niet langer nodig. De moeder wenst dat er wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van [appellant] . [appellant] zou een paar dagen op “De Driehoek” kunnen verblijven en de rest van de dagen thuis. Ook als het thuis niet goed zou gaan, zou [appellant] naar “De Driehoek” kunnen gaan. De moeder is wel van mening dat er hulpverlening in de thuissituatie moet worden ingezet.
3.9.
De vader voert ter zitting van 26 februari 2018 – kort samengevat – aan dat ook hij van mening is dat [appellant] door de gesloten plaatsing positief is veranderd. De vader is van mening dat de gesloten plaatsing niet langer meer hoeft te worden gehandhaafd. De vader stemt wel in met het door het college voorgestelde traject om [appellant] over te plaatsen naar de open groep “De Driehoek” van Bijzonder Jeugdwerk en de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten plaatsing te schorsen. [appellant] kan dan op “De Driehoek” laten zien wat hij tijdens de gesloten plaatsing heeft geleerd. Indien het fout gaat op “De Driehoek”, is het goed dat er nog een gesloten plaatsing achter de hand is.
3.10.
[appellant] heeft op de voortgezette mondeling behandeling van 5 maart 2018 – kort samengevat – verklaard dat hij kan instemmen met een plaatsing op “De Driehoek” zolang er maar geen sprake is van een schorsing van de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdhulp. [appellant] heeft – desgevraagd door het hof – verklaard op de hoogte te zijn van de inhoud van de schorsende voorwaarden en dat de vervulling van deze voorwaarden voor hem makkelijk haalbaar zouden zijn. [appellant] wil echter niet het risico lopen dat wanneer hij toch een fout maakt, hij wederom gesloten wordt geplaatst. [appellant] is binnen Icarus door groepsgenoten verbaal en fysiek bedreigd. [appellant] is van mening dat hij niet thuis hoort binnen een gesloten setting. [appellant] heeft voorts aangevoerd dat een machtiging gesloten jeugdhulp geen noodzakelijke voorwaarde is om hem op “De Driehoek” te kunnen plaatsen. [appellant] kan, op basis van hetgeen tijdens het zittingsverloop blijkt, uiteindelijk wel instemmen met de op de voortgezette mondelinge behandeling besproken plaatsing op “De Driehoek”, op basis van een daartoe strekkende (open) machtiging uithuisplaatsing en een voorlopige ondertoezichtstelling.
3.11.
Het college heeft op de voortgezette mondeling behandeling van 5 maart 2018 – kort samengevat – verklaard dat [appellant] niet op “De Driehoek” kan worden geplaatst zonder dat sprake is van een “stok achter de deur”. Wanneer [appellant] op “De Driehoek” wordt geplaatst, krijgt hij te maken met meer verleidingen dan binnen de huidige gesloten setting. [appellant] krijgt op “De Driehoek” veel meer vrijheden, “De Driehoek” is gevestigd in het centrum van Helmond, [appellant] woont dichter in de buurt van zijn ouders en hij gaat starten met EMDR wat voor enige instabiliteit kan zorgen. Het college heeft – tijdens een korte schorsing van de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – navraag gedaan bij “De Driehoek” waaruit is gebleken dat een plaatsing van [appellant] op basis van een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een daartoe strekkende (open) machtiging uithuisplaatsing voldoende waarborgen biedt. Het college heeft – desgevraagd door het hof – verklaard dat de gronden voor een machtiging gesloten jeugdhulp thans niet meer aanwezig zijn. Het college heeft voorts verklaard dat het uiteindelijke doel is dat [appellant] thuis wordt geplaatst middels een geleidelijke opbouw via “De Driehoek”.
3.12.
De moeder heeft op de voortgezette mondeling behandeling van 5 maart 2018 – kort samengevat – verklaard dat zij achter een plaatsing van [appellant] op “De Driehoek” staat. De moeder heeft verder verklaard dat zij haar ter zitting van 26 februari 2018 gegeven standpunt dat zij niet langer instemt met een gesloten plaatsing van [appellant] noch met de overplaatsing van [appellant] naar “De Driehoek” middels een schorsing van de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdhulphulp, handhaaft. De moeder schat de kans op een terugval bij [appellant] klein in. De moeder heeft – desgevraagd door het hof – verklaard dat zij wel kan instemmen met een plaatsing van [appellant] op “De Driehoek” op basis van een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een daartoe strekkende (open) machtiging uithuisplaatsing..
3.13.
De raad heeft op de voortgezette mondeling behandeling van 5 maart 2018– kort samengevat – verklaard dat de raad thans op verzoek van het college onderzoek doet naar de in deze zaak benodigde kinderbeschermingsmaatregelen. De raad heeft – desgevraagd door het hof verklaard – dat het vervolgtraject op “De Driehoek” het meest in het belang van [appellant] is. De raad acht voorts de gronden voor een machtiging gesloten plaatsing van [appellant] thans niet langer meer aanwezig. De raad zal om een (spoedige) plaatsing van [appellant] op “De Driehoek” te kunnen waarborgen een (spoed)verzoek voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)verzoek (open) machtiging uithuisplaatsing bij de rechtbank indienen.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [appellant] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.14.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [appellant] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [appellant] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.14.3.
Een machtiging als hiervoor bedoeld kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.14.4.
Ingevolge artikel 6.1.2. lid 9 Jw kan de jeugdige, indien de wettelijke vertegenwoordiger zijn instemming intrekt, gedurende ten hoogste veertien dagen in de gesloten accommodatie verblijven.
3.14.5.
Het hof stelt voorop dat (aanvankelijk) beide ouders, die belast zijn met het gezag over [appellant] , hebben ingestemd met de opneming en het verblijf van [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, zoals blijkt uit de overgelegde instemmings-verklaring van de wettelijke vertegenwoordigers d.d. 10 oktober 2017. De advocaat van [appellant] heeft vervolgens een verklaring van de moeder d.d. 21 december 2017 overgelegd, waarin de moeder aangeeft dat zij niet langer meer achter de gesloten plaatsing van [appellant] staat. In vervolg op deze verklaring heeft de ambulante hulpverlener in januari 2018 een gesprek met onder meer de moeder gehad over het verdere hulpverleningstraject aan [appellant] . Het college heeft ter zitting in hoger beroep onweersproken verklaard dat er met de moeder, de vader en [appellant] verschillende gesprekken hebben plaatsgevonden over het vervolgtraject van [appellant] bestaande uit een overplaatsing naar de open groep “De Driehoek” van Bijzonder Jeugdwerk (waarbij de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten plaatsing wordt geschorst) en dat beide ouders tot op heden altijd hun medewerking aan deze gesprekken en de daarin uitgezette lijn die het college voor ogen had met [appellant] , hebben verleend. Voor het college werd eerst ter zitting van 26 februari 2018 duidelijk dat de moeder ook niet (langer) zou kunnen instemmen met het traject waarbij [appellant] middels een schorsing van de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdhulp in een open groep zou worden geplaatst. Ook de advocaat van [appellant] heeft deze conclusie – met de daaraan in artikel 6.1.2, lid 9, Jw verbonden consequenties – niet in zijn beroepschrift getrokken.
3.14.6.
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep op 26 februari 2018 is bij navraag door het hof onomstotelijk gebleken dat de moeder haar instemming voor de gesloten plaatsing van [appellant] alsmede voor het vervolgtraject van [appellant] bij “De Driehoek” middels een schorsing van de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdhulp intrekt. De moeder heeft op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep op 5 maart 2018 de intrekking van haar toestemming gehandhaafd. Dit brengt – naar het oordeel van het hof – met zich dat niet langer wordt voldaan aan het formele vereiste van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub c Jw.
Het feit dat de andere ouder met gezag, de vader, zijn instemming met de gesloten plaatsing en het vervolgtraject van [appellant] handhaaft maakt dat – naar het oordeel van het hof – niet anders. Het hof overweegt daartoe dat uit de Memorie van toelichting bij het oude artikel 29b, lid 2 van de Wet op de Jeugdzorg volgt dat in geval van gezamenlijk gezag beide ouders moeten instemmen met de gesloten plaatsing. Indien één van de ouders met gezag zich tegen deze plaatsing verzet, dan is een ondertoezichtstelling noodzakelijk om het gezag van de ouders op dit punt te kunnen beperken (Kamerstukken II, 30 644, nr. 3, p. 10-12). Ditzelfde geldt naar het oordeel van het hof indien één van de ouders met gezag (wettelijke vertegenwoordiger) zijn of haar aanvankelijke instemming tot een gesloten plaatsing intrekt. Ook dan is een (voorlopige) ondertoezichtstelling noodzakelijk om het gezag van de ouders op dit punt te kunnen doorbreken.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof de machtiging gesloten plaatsing zal vernietigen met ingang 12 maart 2018, derhalve veertien dagen nadat de moeder, als wettelijke vertegenwoordiger van [appellant] , ter zitting in hoger beroep op 26 februari 2018 haar instemming met de gesloten plaatsing heeft ingetrokken.
3.14.7.
Op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep op 5 maart 2018 is gebleken dat [appellant] , het college, de moeder en de raad het erover eens zijn dat een plaatsing van [appellant] op “De Driehoek” het meest in het belang van [appellant] is. Voorts zijn alle betrokkenen het erover eens dat [appellant] via “De Driehoek” (bij een goed verloop van deze plaatsing) uiteindelijk terug bij de moeder zal kunnen wonen. Tevens kunnen zij zich er in vinden dat dit traject met een maatregel van (voorlopige) ondertoezichtstelling en een daartoe strekkende (open) machtiging uithuisplaatsing wordt gerealiseerd. Het hof gaat er vanuit dat ook de vader van [appellant] dit vervolgtraject zal ondersteunen, nu de plaatsing van [appellant] op “De Driehoek” alsnog gaat geschieden met een “stok achter de deur”.
De raad heeft op de voortgezette mondelinge behandeling verklaard per direct de rechtbank om een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een (open) machtiging uithuisplaatsing van [appellant] te zullen verzoeken, teneinde de plaatsing van [appellant] op “De Driehoek” te kunnen realiseren dan wel te continueren. Het hof merkt op dat ook het hof dit vervolgtraject voor [appellant] , onder deze voorwaarden, thans het meest in het belang van [appellant] acht.
3.14.8.
Gelet op de inhoud van de bezwaren van [appellant] tegen de gesloten plaatsing dient het hof nog te beoordelen of de door de rechtbank verleende machtiging tot opname en verblijf van [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp over de periode van 7 november 2017 tot 26 februari 2018 terecht is verleend. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat over de periode van 7 november 2017 tot 26 februari 2018 voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw. Uit de overgelegde stukken volgt genoegzaam dat er ten tijde van het verlenen van de machtiging door de rechtbank bij [appellant] sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat gesloten jeugdhulp noodzakelijk was om te voorkomen dat [appellant] zich aan deze jeugdhulp zou onttrekken, zodat de rechtbank terecht een machtiging tot opname en verblijf van [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp heeft verleend.
Op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep is echter gebleken dat alle betrokkenen, waaronder ook het college die het inleidend verzoek destijds bij de rechtbank heeft ingediend en de raad, het erover eens zijn dat de gronden voor een machtiging gesloten jeugdhulp thans niet langer meer aanwezig zijn, zodat ook om die reden de door de rechtbank verleende machtiging gesloten jeugdhulp niet langer meer in stand kan blijven.
3.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van het college alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 12 maart 2018.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 12 maart 2018 voornoemde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2017;
en opnieuw rechtdoende:
wijst met ingang van 12 maart 2018 alsnog af het inleidende verzoek van het college tot verlening van een machtiging tot plaatsing van [appellant] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de verlening van de machtiging gesloten jeugdhulp over de periode van 7 november 2017 tot 12 maart 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.A.R.M. van Leuven en L.Th.L.G. Pellis en is op 8 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, griffier.