In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de deeltijd-uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, appellante, verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, die de minderjarige onder toezicht had gesteld en een machtiging had verleend voor een deeltijd-uithuisplaatsing. De moeder was van mening dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de minderjarige was en dat zij voldoende vooruitgang boekte in haar opvoedingscapaciteiten door de hulpverlening die zij ontving.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder heeft een complexe persoonlijke problematiek, waaronder borderline, depressie en ADHD, wat haar opvoedingscapaciteiten beïnvloedt. De minderjarige heeft sinds de deeltijd-uithuisplaatsing meer rust en structuur ervaren, wat zijn ontwikkeling ten goede komt. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder nog niet in staat is om de nodige stabiliteit en opvoeding te bieden, ondanks haar inspanningen en de hulp die zij ontvangt.
De GI (Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg) heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de hulpverleningstrajecten niet toereikend zijn en dat de hechtingsproblematiek tussen de moeder en de minderjarige niet adequaat kan worden aangepakt. Het hof heeft geconcludeerd dat de deeltijd-uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de minderjarige, zodat hij kan profiteren van de stabiliteit die zijn grootouders bieden. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd, met de nadruk op het belang van verdere hulpverlening aan de moeder om haar opvoedingscapaciteiten te verbeteren.