ECLI:NL:GHSHE:2018:1021

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
200.227.939_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen en het ontstaan van bovenmatige schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 15 november 2017 de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 van de Faillissementswet, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed en bovenmatige schulden had laten ontstaan. De appellante had in haar beroep aangevoerd dat de boedelachterstand niet aan haar kon worden toegerekend en dat haar psychische problemen een rol speelden in haar gedrag. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 februari 2018 zijn zowel de appellante als haar bewindvoerder gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante structureel niet voldeed aan haar informatieverplichting en dat er aanzienlijke nieuwe schulden waren ontstaan. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen de appellante konden worden verweten en dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moest worden beëindigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 maart 2018
Zaaknummer : 200.227.939/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/16/648 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. B.F. van Es te Middelburg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 15 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 november 2017, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling voort te laten duren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van Es,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 november 2017;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 13 december 2017 en 13 februari 2018;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 20 december 2017 en 26 februari 2018;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde stukken, te weten: een aflossingsoverzicht inzake de door de budgetbeheerder namens [appellante] met CZ overeengekomen betalingsregeling, een aan [appellante] gerichte brief van het UWV d.d. 19 juli 2017 met betrekking tot de uitkering van [appellante] alsmede een afschrift van een emailbericht van Infoscore Nederland BV aan [appellante] d.d. 29 januari 2018 inzake de schuld van [appellante] aan Zalando.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 6 december 2016 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, d, e en f Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van [Advocaten] -commissaris d.d. 5 oktober 2017 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert, bovenmatige schulden doet of laat ontstaan, tracht naar het oordeel van de rechtbank haar schuldeisers te benadelen en feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk -en met twee tekstuele aanpassingen hof- weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“4.2. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat er sprake is van een boedelachterstand van € 1.030,29. Ook zijn aanzienlijke nieuwe schulden ontstaan. Verder is komen vast te staan dat schuldenaar de bewindvoerder gebrekkig omtrent haar financiële situatie informeert. Ook heeft zich in de afgelopen periode de kwestie " [optiek] Optiek" afgespeeld. Ze heeft gelden van haar werkgever verduisterd als gevolg waarvan de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. Ook heeft de schuldenaar op Marktplaats tenten verkocht die ze niet kon leveren. Ook heeft ze gehandeld op andermans naam. De schuldenaar erkent al het vorenstaande.
4.3.
De schuldenaar voert als verweer aan dat zij ziek is en dat ze moet worden behandeld. Uit het ter zitting overgelegde verwijsformulier van de huisarts blijkt dat er een vermoeden bestaat dat schuldenaar lijdt aan een DSM gerelateerde stoornis.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat schuldenaar over de gehele linie haar verplichtingen uit hoofde van de wsnp niet dan wel niet naar behoren nakomt.
4.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat schuldenaar niet gereed is om in de toekomst de uit de wsnp voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Gelet op haar ziekte, die de rechtbank veronderstelt, en het prille stadium van de behandeling -eerst kort voor de zitting is. haar behandeling aangevangen- acht de rechtbank het niet aannemelijk dat schuldenaar thans aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen kan voldoen.
4.6.
Hieraan voegt de rechtbank toe dat als haar ziekte ten tijde van de toelatingszitting bekend zou zijn geweest, schuldenaar niet tot de wsnp zou zijn toegelaten. De rechtbank veronderstelt hierbij wederom dat haar ziekte de oorzaak is van de gerezen problemen zoals schuldenaar ook betoogt.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] is van mening dat de boedelachterstand haar niet kan worden aangerekend. Deze is ontstaan omdat de werkgever een teveel uitbetaald loon heeft gecompenseerd met een drietal lagere maandlonen. Door deze tijdelijke inkomensterugval was [appellante] niet in staat de reguliere boedelafdrachten te verrichten. Indien haar schuldsaneringsregeling zal worden gecontinueerd is de moeder van [appellante] bereid deze achterstand ineens in te lossen. Met betrekking tot haar ontslag op staande voet erkent [appellante] dat zij familiekorting heeft gegeven aan familie, maar zij betwist dat zij zich daarbij niet heeft gehouden aan de interne kortingsrichtlijn van haar toenmalige werkgever [optiek] Optiek (hierna [optiek] ) c.q. het percentage dat in de gegeven omstandigheden geëigend was.
Wat betreft de € 50,- die zij uit de kassa heeft weggenomen stelt [appellante] dat zij dit bedrag heeft weggenomen uit de kassa teneinde een vriendin die in nood verkeerde te helpen. Het was de bedoeling om het geld daarna weer terug te leggen in de kassa. [appellante] vindt het ontslag een logisch gevolg van haar handelingen, althans begrijpt dat de werkgever dit niet kan tolereren, maar dat zij vervolgens als een crimineel wordt neergezet, is ten onrechte. Een en ander dient wat haar betreft tegen de achtergrond van haar psychische problematiek te worden bezien. [appellante] erkent voorts dat zij via Marktplaats.nl verkochte tentjes ondanks de hiervoor ontvangen betalingen niet heeft geleverd, in die zin dat zij, hoewel zij geen leveringstijdstip met de kopers was overeengekomen, die koopovereenkomsten niet binnen een redelijke termijn heeft uitgevoerd. Het niet voldoen aan de leveringsverplichtingen is volgens [appellante] gelegen in het feit dat zij zich had verkeken op de tijd die nodig was om de tentjes te produceren. Ook waren er problemen met toelevering van stoffen. Zij raakte daardoor in paniek en heeft vervolgens door middel van het aannemen van een andere naam en door een onjuiste voorstelling van zaken te geven getracht om onder haar verplichtingen uit te komen. Ook op dit punt meent [appellante] dat haar ziekte een rol heeft gespeeld. Onvoldoende heeft zij ingezien wat de consequenties van haar handelen zouden zijn. In vervolg zal zij voorzichtiger zijn en eerst overleg hebben met de bewindvoerder, alvorens commerciële activiteiten te ontplooien.
In de periode tussen 27 maart 2012 en 4 september 2012 werd [appellante] na verwijzing door haar huisarts behandeld in verband met psychische klachten. Naar aanleiding daarvan is zij gediagnosticeerd met identiteitsproblematiek en borderline- en antisociale persoonlijkheidstrekken. De symptomen van haar ziekte en daarmee samenhangende beperkingen zijn echter niet van dien aard dat zij niet verenigbaar zijn met de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Zij kan de overweging van de rechtbank , die erop neerkomt dat een schuldenaar in beginsel niet wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling als bekend is dat hij een psychische ziekte heeft, op dat punt dan ook niet volgen. Volgens [appellante] zijn er geen concrete aanwijzingen dat haar ziekte in de toekomst opnieuw voor problemen gaat zorgen, temeer omdat zij, door het indienen van een verzoek tot het instellen van een beschermingsbewind , hulp heeft gezocht.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] benadrukt dat zij destijds als medewerkster van [optiek] in de veronderstelling was dat zij familieleden korting mocht geven en dat deze in haar ogen oprechte misvatting mede een aanleiding heeft gevormd tot haar ontslag op staande voet aldaar. Deze kwestie is echter wel opgelost in die zin dat [appellante] het bedrag aan korting alsook het geldbedrag dat zij om een vriendin te helpen uit de kas genomen had, terugbetaald heeft en dat haar voormalige werkgever mede daarom ook geen aangifte heeft gedaan. Tevens stelt [appellante] dat de kwestie met de tipitentjes op marktplaats.nl inmiddels geheel is afgewikkeld waarbij alle gedupeerden volledig zijn gecompenseerd. Voorts erkent [appellante] desgevraagd dat zij reeds in 2012 in therapie was voor haar psychische problematiek. Ten tijde van de toelatingszitting was deze problematiek volgens [appellante] echter al zolang volledig beheersbaar dat zij hier dan ook geen melding van heeft gemaakt. Voorts verklaart [appellante] het ontstaan van een aantal van haar nieuwe schulden. Voor de schuld aan CZ is er een betalingsregeling en bovendien bestaat deze schuld al sinds 2015, dus is het feitelijk ook geen nieuwe schuld. Als [appellante] wordt voorgehouden dat er binnen een schuldsaneringsregeling geen betalingsregeling mag worden getroffen met een afzonderlijke schuldeiser voor een schuld die al in de schuldsaneringsregeling is (of zal worden) meegenomen merkt [appellante] op dat een en ander door haar budgetbeheerder zou zijn geregeld en dat zij dit ook pas sinds gisteren weet. De schuld aan Eneco is volgens [appellante] het gevolg van een foutieve meterstand en zal op korte termijn worden herberekend. De schuld aan Fitland ziet op een misverstand aan de zijde van haar schoonouders die van [appellante] een tegoedbon voor een dagje in een wellness-resort hadden gekregen en dachten dat dit inclusief consumpties was, zodat zij die dan ook niet hadden afgerekend. Ook de schuld aan Zalando is opgelost , althans deze is niet meer in behandeling bij het door Zalando ingeschakelde incassobureau omdat de vordering, vanwege verkeerde persoonsgegevens, onjuist zou zijn. Voorts erkent [appellante] dat zij op marktplaats.nl de door haar gedupeerden meerdere malen onder een valse naam benaderd heeft. Zij heeft hier veel spijt van en geeft aan dat dit ook nooit meer zal gebeuren. Zij ondergaat nu een behandeling waarbij onder andere de onderliggende oorzaken voor haar gedragingen bij zowel [optiek] als op marktplaats.nl worden benoemd en aangepakt. [appellante] noemt zichzelf een “goed mens” maar zij heeft te veel de neiging om het anderen naar de zin te maken, zij kan geen nee zeggen, ook niet wanneer zij om hulp gevraagd wordt in situaties dat die hulpverlening ten koste van haarzelf gaat. Waaruit deze therapie in de toekomst gaat bestaan weet zij nu nog niet exact, wellicht EMDR. [appellante] merkt daarbij op dat zij niet vanwege haar psychische problemen arbeidsongeschikt is verklaard. De arbeidsongeschiktheid heeft een puur fysieke reden. Tot slot geeft [appellante] desgevraagd aan ook niet te weten waarom haar schuldenlast direct na haar toelating tot de schuldsaneringsregeling zoveel groter bleek dan aanvankelijk in haar toelatingsverzoek stond vermeld. Haar toenmalige beschermingsbewindvoerder, ene [toenmalige beschermingsbewindvoerder] , zou hier samen met de gemeentelijke kredietbank verantwoordelijk voor zijn geweest. [appellante] stelt alle schulden waarvan zij op de hoogte was bij haar toelating te hebben gemeld, maar haar post, en dus ook de rekeningen en aanmaningen, ontving zij op dat moment niet zelf, die ging rechtstreeks naar haar toenmalige beschermingsbewindvoerder.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De advocaat van [appellante] stelt dat in verband met psychische klachten op [appellante] de Ziektewet van toepassing is, terwijl [appellante] daarover zelf niet heeft gesproken. Besproken is "slechts" dat er sprake is van lichamelijke beperkingen waarvoor zij ook behandeld wordt.
Met betrekking tot de achterstallige boedelafdracht van € 1.380,29 was al geruime tijd afgesproken dat de moeder van mevrouw [appellante] die eind september 2017 zou voldoen. [appellante] heeft niet eerder aangegeven dat werd teruggekomen op die afspraak. In plaats daarvan is in oktober 2017 een bedrag van € 250,00 betaald en in november € 100,00, zodat de boedelachterstand thans nog € 930,29 bedraagt. Indien de gegevens juist zijn, dan is er vanaf juli 2017 geen sprake meer van enige afloscapaciteit. Naar de mening van de bewindvoerder is niet alleen het feit dat de achterstand is ontstaan een probleem, maar juist het feit dat de daarover gemaakte afspraken niet zijn nagekomen. [appellante] geeft weliswaar een verklaring voor het feit dat zij geld heeft weggenomen uit de kassa en ten onrechte korting heeft verstrekt, maar feit blijft dat één en ander voor haar werkgever wel reden was om haar op staande voet te ontslaan. De werkgever had kennelijk geen vertrouwen meer in [appellante] , datzelfde geldt voor de bewindvoerder. Niet geheel duidelijk is wie de gedupeerden van de handel via Marktplaats inmiddels heeft betaald. Wel geeft [appellante] toe dat zij een andere naam en een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Overigens wordt vermeld dat [appellante] , of zij nu wel of niet heeft geleverd, de bewindvoerder van haar handel en daarmee van haar verdiensten op de hoogte had moeten stellen. Bij aanvang van de schuldsanering heeft [appellante] aangegeven dat budgetbeheer niet langer nodig was. Door de heer [toenmalige beschermingsbewindvoerder] zou dat beheer reeds zijn beëindigd. Omdat de bewindvoerder [appellante] gewezen heeft op haar belang om in elk geval haar budget te laten beheren, heeft zij zich gemeld bij Budget4Innovation. Of het budget inmiddels daadwerkelijk wordt beheerd is niet bekend, maar kennelijk zou [appellante] zich thans wenden tot een beschermingsbewindvoerder. Waarom daarover pas in het kader van het hoger beroep geïnformeerd wordt is de bewindvoerder niet duidelijk. De symptomen van de ziekte van [appellante] zouden niet van dien aard zijn dat die niet verenigbaar zouden zijn met de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen. Wel zouden die symptomen de handelwijze van [appellante] verklaren, welke handelwijze heeft geleid tot het gebrek aan vertrouwen. Ook al is [appellante] doorverwezen naar Indigo, dan houdt een behandeling nog niet in dat de problemen daarmee opgelost zijn. Er zijn opnieuw vele contacten geweest met [appellante] , maar er wordt nog altijd niet volledig aan de informatieplicht voldaan. Met betrekking tot de nieuwe schulden heeft [appellante] medegedeeld dat die zijn ontstaan doordat zij telkens achteraf betaalt, dus dat die inmiddels zijn voldaan. Volgens telefonisch informatie van 19 december 2017 blijkt er echter nog sprake van de volgende nieuwe schulden: CZ: € 785,58, [Advocaten] Advocaten: € 143,00, Eneco: € 780,00, Fitland: € 114,95, Fit for Free [vestigingsnaam] :
€ 158,35, H&M: € 145,60, Infomedics Factoring BV: € 20,08, SNS Bank: een kleine (onbekende) roodstand en Zalando: € 143,03.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat [appellante] haar weliswaar met enige regelmaat over van alles en nog wat informeert, maar dat juist cruciale informatie structureel te laat en meestal ook onvolledig wordt aangedragen. [appellante] komt ook vaak pas laat in actie. Zo is reeds bij het eerste huisbezoek op 15 december 2016 gesproken over een budgetbeheerder, maar naar nu blijkt gaat dat pas per 1 maart 2018 officieel van start. Ook informeert [appellante] de bewindvoerder niet over de aard en progressie van haar behandeling voor haar psychosociale problematiek. Er is alleen maar een intakeformulier verstrekt, maar nimmer een door een behandelaar opgestelde verklaring of rapportage. Ook zou de boedelachterstand door de moeder van [appellante] worden ingelopen, maar dit is, daargelaten de vraag of dit wel is toegestaan, nimmer gebeurd. Daarnaast hoort de bewindvoerder ook nu pas ter zitting in hoger beroep voor het eerst wat de meest actuele stand van zaken ten aanzien van de nieuwe schulden van [appellante] zou zijn. Daar komt nog bij dat na controle van door [appellante] gestelde afspraken en gebeurtenissen vaak blijkt dat wat zij daarover heeft verklaard niet klopt. Zo heeft [appellante] zojuist ter zitting in hoger beroep nog verklaard dat zij zich uitsluitend in de kwestie met de tipitentjes op marktplaats.nl van een andere identiteit zou hebben bediend, maar de bewindvoerder weet dat dit ook het geval was in de kwestie rond het ontslag op staande voet bij [optiek] en de betwiste vordering van Installatiebedrijf [installatiebedrijf] . Ook laat [appellante] onduidelijkheid bestaan inzake haar financiën omdat uit de door haar overgelegde bankafschriften blijkt dat zij regelmatig gelden ontvangt van en overboekt naar een tegenrekening van haar partner waarvan de bewindvoerder geen afschriften kan inzien. [appellante] heeft hier een uiterst onlogische en voor de bewindvoerder niet te controleren verklaring voor gegeven en vervolgens in deze volstrekt ondoorzichtige handelwijze volhard. Tot slot is de bewindvoerder van mening dat de onvolledige opgave van schulden in het toelatingsverzoek niet alleen de schuld van de toenmalige beschermingsbewindvoerder en de gemeentelijke kredietbank is, maar dat [appellante] hier ook zeker zelf een aandeel in heeft gehad. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, d, e en f Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling, het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden, het trachten haar schuldeisers te benadelen en het bekend worden van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
3.8.2.
Vast staat dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting gedurende het gehele verloop van voornoemde regeling, alle aansporingen en waarschuwingen van haar bewindvoerder ten spijt, structureel niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellante] de bewindvoerder nimmer enige inhoudelijke informatie, bijvoorbeeld in de vorm van een door een behandelaar opgestelde verklaring of (voortgangs)rapportage, inzake haar behandeling voor haar psychosociale problematiek doen toekomen, heeft zij haar bewindvoerder niet ingelicht met betrekking tot de diverse ontwikkelingen en (betalings)afspraken ten aanzien van haar nieuwe schulden en laat [appellante] , door het bij voortduring over- en terugboeken van bedragen van en naar een tegenrekening van haar partner -waarin de bewindvoerder geen inzage heeft- de bewindvoerder met betrekking tot haar actuele financiële situatie voortdurend in het ongewisse. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
3.8.3.
Daar komt bij dat [appellante] een aanzienlijke boedelachterstand alsmede een groot aantal nieuwe, en gelet op de hoogte van haar eigen besteedbaar inkomen bovendien ook bovenmatige, schulden heeft laten ontstaan. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] gesteld dat een aantal van deze schulden inmiddels geheel zou zijn voldaan, dan wel afgewikkeld omdat er een onjuiste vordering aan ten grondslag zou hebben gelegen. Ook zou de budgetbeheerder van [appellante] voor de schuld aan CZ zeer recent een betalingsregeling hebben getroffen van € 25,00 per maand. Deze stelling weet [appellante] in een enkel geval middels onderliggende bescheiden uiterst summier te onderbouwen, maar voor het overgrote deel ontbreken verificatoire bescheiden van hetgeen [appellante] gesteld heeft volledig. Het hof ziet, mede gelet op eerdere gedragingen van [appellante] zoals deze uit de overgelegde stukken naar voren zijn gekomen en daarbij ook door [appellante] erkend zijn, geen enkele reden om deze stellingen van [appellante] voetstoots voor waar aan te nemen. Met betrekking tot het inlopen van de boedelachterstand heeft [appellante] haar bewindvoerder op enig moment bericht dat haar moeder hiervoor zorg zou gaan dragen. Hoewel zulks nog niet is geschied wijst het hof [appellante] er nadrukkelijk op dat de ontstane boedelachterstand in beginsel niet middels schenkingen van derden kan worden ingelopen. Uit artikel 295 lid 1 in samenhang met lid 4, onder a, Fw vloeit immers voort dat schenkingen in beginsel in de boedel vallen. Daarenboven verdragen schenkingen voor inlossing van de boedelachterstand zich in principe niet met de in lid 2 van het hiervoor genoemde artikel opgenomen verplichting van de schuldenaar zelf van zijn of haar inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag. Deze verplichting kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden “afgekocht” door derden, daargelaten nog dat anders zodoende in de schuldsaneringsregeling ook een ongewenste tweedeling zou ontstaan doordat de ene saniet wél maar de andere saniet niét op schenkingen kan rekenen.
3.8.4.
Voorts heeft [appellante] gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling bij herhaling gedrag vertoond dat in het kader van voornoemde regeling, waarbij de belangen van haar schuldeisers immers de boventoon dienen te voeren, als uiterst ongepast dient te worden gekwalificeerd. Zo heeft [appellante] haar betaalde arbeidsbetrekking op het spel gezet, en uiteindelijk ook verloren, door klaarblijkelijk zonder voldoende afstemming met haar werkgever aanzienlijke kortingen aan haar familieleden te verlenen en door daarnaast heimelijk gelden uit de kas weg te nemen. Voorts heeft [appellante] via de website marktplaats.nl diverse mensen gedupeerd door reeds betaalde goederen, in casu zogenoemde tipitentjes, niet te leveren en vervolgens onder een valse naam met deze gedupeerden in contact te treden. Daarbij zij opgemerkt dat [appellante] , zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door de bewindvoerder is aangedragen en daarbij door [appellante] onweersproken gelaten is, ook in andere kwesties -meer specifiek ten aan zien van haar hiervoor reeds gememoreerde ontslag op staande voet bij [optiek] Optiek alsmede ten aanzien van de door haar betwiste vordering van Installatiebedrijf [installatiebedrijf] -, zich in haar schriftelijke communicatie met deze ondernemingen van een valse identiteit heeft bediend. Dat deze gedragingen een gevolg, althans symptoom, zouden zijn van haar psychosociale problematiek, zoals door [appellante] wordt gesteld, acht het hof op basis van de voorhanden zijnde stukken onvoldoende aannemelijk gemaakt. Door [appellante] is immers geen enkele medische rapportage of verklaring in het geding gebracht dan wel aan haar bewindvoerder overgelegd waaruit zulks zou kunnen worden herleid. Bovendien heeft [appellante] ter zitting meegedeeld dat zij niet vanwege haar psychische problemen arbeidsongeschikt is verklaard. Dat de hiervoor beschreven gedragingen, die tekortkomingen in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen –in het bijzonder de informatieverplichting- opleveren, aan [appellante] niet kunnen worden verweten of toegerekend, is dan ook onvoldoende onderbouwd.
Terzijde merkt het hof op dat anderzijds het aanvoeren van de psychische situatie als oorzaak van haar gedrag juist weer de vraag zou kunnen oproepen of [appellante] ten tijde van haar toelating haar, mogelijk ook toen nog sluimerende of zelfs manifeste, psychosociale problematiek niet uit eigen beweging had dienen te melden. Er zijn geen stukken voorhanden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat haar behandeling in 2012 voor een dergelijke problematiek ertoe heeft geleid dat deze ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds geruime tijd in voldoende mate beheersbaar was.
Ook bij het feit dat [appellante] in haar toelatingsverzoekschrift had aangegeven dat zij een concurrente schuldenlast van circa € 39.000,00 zou hebben, terwijl al direct na haar toelating de werkelijk hoogte hiervan circa € 55.000,00 bleek te bedragen, kunnen vragen worden gesteld. Echter het hof grondt de hierna uit te spreken bekrachtiging van de beslissing tot tussentijdse beëindiging, anders dan de rechtbank, niet op de in artikel 350, lid 2, onder f, Fw vermelde beëindigingsgrond.
3.8.5.
Nu, tevens doordat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om, hoewel hier door [appellante] ook niet om is verzocht, de schuldsaneringsregeling van [appellante] (ambtshalve) te verlengen. Dit daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellante] ontbreekt – niet voorhanden is, althans in hoger beroep niet is overgelegd. Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2018.