ECLI:NL:GHSHE:2018:1020

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
200.227.935_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om de minderjarige [minderjarige] onder toezicht te stellen werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. S.M.J. Dohmen, verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden, omdat hij meende dat de moeder niet in staat was om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. De moeder, bijgestaan door mr. L.E.I.K. Jaminon, verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat zij de nodige hulpverlening voor [minderjarige] al had ingeschakeld en dat een ondertoezichtstelling niet nodig was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2018 werd duidelijk dat er bij [minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, maar de raad voor de kinderbescherming verklaarde dat de moeder onder haar eigen regie in staat is om deze bedreiging weg te nemen. Het hof heeft de situatie van [minderjarige] en de betrokken hulpverlening zorgvuldig gewogen. De vader voerde aan dat de moeder haar angsten op [minderjarige] projecteert en dat er onvoldoende garantie is voor de continuïteit van de hulpverlening zonder ondertoezichtstelling. De moeder daarentegen benadrukte haar inspanningen om [minderjarige] de nodige hulp te bieden en dat een ondertoezichtstelling alleen maar belastend zou zijn.

Het hof concludeerde dat de moeder voldoende in staat is om de zorg voor [minderjarige] te dragen en dat er geen gronden zijn voor een ondertoezichtstelling. De bestreden beschikking van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd, en het verzoek van de vader werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 8 maart 2018 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 maart 2018
Zaaknummer : 200.227.935/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/239550 / JE RK 17-1891
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat ten tijde van het indienen van het hoger beroep: mr. S.M.J. Dohmen,
thans: mr. S.E.G.N. Schnabel.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[belanghebbende]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.E.I.K. Jaminon.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 november 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de minderjarige [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI) voor de periode van twaalf maanden.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 januari 2018, heeft de moeder verzocht de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans hem dit te ontzeggen, als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Dohmen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Jaminon;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 augustus 2017, overgelegd door mr. Dohmen bij V-formulier van 6 december 2017;
  • het V-formulier van 12 januari 2018 waarbij mr. K.M.C. Jansen het hof, namens de moeder, bericht dat mr. Jaminon de zaak intern zal overnemen.
2.4.2.
Bij V-formulier van 6 februari 2018 heeft mr. Dohmen zich onttrokken als advocaat van de vader. Bij V-formulier van 6 februari 2018 heeft mr. Schnabel het hof bericht dat zij de behandeling van de zaak heeft overgenomen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het gezag over [minderjarige] uit.
Tussen [minderjarige] en de vader is sinds eind 2009 geen contact meer geweest.
Bij beschikking van 12 september 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, afgewezen.
3.2.
De vader heeft de rechtbank verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift voert hij, kort samengevat, het volgende aan.
Voor een ernstig incident tussen de ouders in 2009 hadden zij afspraken met elkaar gemaakt over de omgangsregeling. Tijdens de relatie hadden de ouders vrijwel nooit ruzie en was er geen sprake van agressiviteit. Het is nog maar de vraag in hoeverre de ruzies van partijen hebben bijgedragen aan de trauma’s van [minderjarige] . De vader kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de moeder haar eigen angsten op [minderjarige] projecteert. De afgelopen acht jaar is er geen contact geweest tussen de vader en [minderjarige] . De behandeling van [minderjarige] bij het MKD en Virenze betreffende de vermeende angsten voor de vader heeft weinig vruchten afgeworpen. De moeder is onder haar eigen verantwoordelijkheid onvoldoende in staat om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. Zonder een ondertoezichtstelling wordt er onvoldoende garantie geboden dat de benodigde hulpverlening opnieuw wordt opgestart, althans wordt gecontinueerd en daar waar nodig, wordt bijgestuurd.
De moeder heeft te kennen gegeven dat zij niet zal meewerken aan omgang tussen de vader en [minderjarige] . Vanwege haar eigen angsten en problematiek is zij niet in staat emotionele veiligheid bij [minderjarige] te creëren voor eventuele toekomstige omgang. Een gezinsvoogdijmedewerker zou hierin betekenis kunnen hebben, ook indien mocht blijken dat het contact tussen de vader en [minderjarige] niet binnen afzienbare tijd kan worden opgestart.
3.4.
De moeder voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder is door de vader herhaaldelijk psychisch en lichamelijk mishandeld, zowel voor als na het beëindigen van de relatie in 2009. [minderjarige] was hier direct en/of indirect getuige van. De moeder en [minderjarige] leefden met voortdurende angstgevoelens en een gevoel van onveiligheid. Zij zijn beiden getraumatiseerd en hebben hulpverlening. Het Sherbornetherapie-traject via Virenze is in september 2017 gestart. Vervolgens zal gekeken worden of EMDR-therapie via Virenze kan worden gestart. De moeder spant zich al jaren in om [minderjarige] de nodige hulpverlening te bieden. Dat de hulpverlening nog niet is afgerond en (nog) niet het gewenste effect is bereikt, kan de moeder niet worden verweten. [minderjarige] heeft een gesloten karakter. Indien nog meer instanties betrokken worden bij [minderjarige] , vreest de moeder dat [minderjarige] dicht zal slaan. In het verleden is dit ook gebeurd. Het traject bij Virenze is eerder tijdelijk gestopt in overleg met de betrokken instanties. [minderjarige] had destijds diverse hulpverlening, waaronder Class via Xonar, als gevolg waarvan [minderjarige] zich steeds meer begon terug te trekken.
Indien na de benodigde hulpverlening mocht blijken dat er ruimte bestaat voor contact tussen de vader en [minderjarige] , zal de moeder dit bevorderen, voor zover dit in [minderjarige] ’s belang is.
Er bestaat geen reden voor een ondertoezichtstelling; de moeder accepteert de hulpverlening die noodzakelijk is om de bedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Een ondertoezichtstelling zal voor [minderjarige] nog belastender zijn, gelet op de reeds ingezette hulpverlening, terwijl dit evenmin van toegevoegde waarde dient te worden geacht.
3.5.
De raad heeft ter zitting verklaard dat er bij [minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, maar dat de moeder onder haar eigen regie in staat blijkt om deze bedreiging weg te nemen. De raad ziet daarom geen gronden voor een ondertoezichtstelling.
De raad ziet geen aanleiding om te denken dat de moeder de hulpverlening zal stopzetten zodra deze rechtszaak is afgelopen.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a) de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b) de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Uit het dossier is gebleken dat die tienjarige [minderjarige] te kampen heeft met ernstige problematiek. Hij is getraumatiseerd geraakt en onveilig gehecht. [minderjarige] is een uitermate kwetsbaar kind op sociaal-emotioneel gebied. Daarnaast is hij gediagnosticeerd met ADHD en is er mogelijk sprake van autisme. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat er bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
3.6.3.
Het hof acht de moeder voldoende in staat om [minderjarige] de zorg te bieden en daarbij de hulp in te schakelen die noodzakelijk is voor het wegnemen van voornoemde ontwikkelingsbedreiging. Sinds september 2015 is CoachSter betrokken bij [minderjarige] in verband met het ontwikkelen van zijn sociale vaardigheden en zijn emotieregulatie. [minderjarige] krijgt individuele begeleiding en groepsbegeleiding. [minderjarige] krijgt wekelijks hulp van CoachSter. De moeder heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige] hier baat bij heeft en zich ook verheugt op de logeerweekenden die CoachSter vier keer per jaar organiseert. Verder neemt [minderjarige] sinds september 2017 deel aan het Sherborne-traject via Virenze. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat Virenze zich (onder meer) richt op [minderjarige] ’s zelfvertrouwen en faalangst. De hulp van Virenze vindt thans op wekelijkse basis plaats. Verder heeft de moeder verklaard dat Virenze recent de inschatting heeft gemaakt dat [minderjarige] inmiddels sterk genoeg is om te beginnen met EMDR-therapie teneinde zijn trauma’s te verwerken.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder actief meewerkt met CoachSter en Virenze. Zij volgt hun adviezen op en komt de afspraken na. Waar de hulpverlening in het verleden stagneerde, is niet aannemelijk geworden dat dit de moeder kan worden verweten. Het hof acht de uitleg van de moeder dat de oorzaak hiervan was gelegen in het proces dat [minderjarige] op dat moment doormaakte, aannemelijk. Gezien de ernstige problematiek waarmee [minderjarige] te kampen heeft in combinatie met zijn gesloten karakter, dient de hulpverlening aan hem stapsgewijs te worden ingezet. Bij herhaling is immers gebleken dat [minderjarige] dichtklapte als hij het gevoel kreeg dat er teveel aan hem werd getrokken. Inmiddels is een voorzichtige positieve ontwikkeling bij [minderjarige] zichtbaar.
Het hof heeft het vertrouwen dat de moeder zelfstandig de vrijwillige hulpverlening zal continueren voor [minderjarige] . Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de moeder ook voor zichzelf hulp heeft ingeschakeld en dat dit [minderjarige] ten goede komt. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij zich heeft gewend tot maatschappelijk werk en dat zij de aan haar aangereikte adviezen in de praktijk toepast. De moeder heeft verklaard dat het haar heeft geholpen beter met [minderjarige] om te gaan als hij een boze bui heeft.
Het hof is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de moeder, doordat zij hulpverlening inzet en aanvaardt, in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , juist ook wat zijn ontwikkelingsbedreiging betreft, te dragen, zodat gronden voor ondertoezichtstelling onvoldoende aanwezig zijn.
3.6.4.
Het hof is dan ook, met de rechtbank, van oordeel dat niet aan de wettelijke vereisten is voldaan, waardoor het verzoek van de vader – ook in hoger beroep – zal worden afgewezen.
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is op 8 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.