ECLI:NL:GHSHE:2018:1010

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
200.227.869_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, appellante, verzocht om vernietiging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 augustus 2017, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder stelde dat de thuissituatie inmiddels veilig en stabiel was, en dat er geen noodzaak meer was voor uithuisplaatsing. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, verzocht het hoger beroep af te wijzen, en benadrukte dat de kinderen kwetsbaar zijn en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor hun veiligheid en ontwikkeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2018 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, evenals de vader en een informant van stichting De Noodkreet. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 26 augustus 2016 onder toezicht staan van de GI en dat er zorgen zijn over hun welzijn. De ouders hebben in het verleden te maken gehad met wisselingen in jeugdzorgwerkers, maar de samenwerking met de GI is inmiddels verbeterd. De kinderen zijn uithuisgeplaatst, maar er wordt gewerkt aan een terugplaatsing naar de ouders, mits de veiligheid en stabiliteit gewaarborgd zijn.

Het hof heeft overwogen dat de gronden voor de uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze ook nu nog bestaan. De thuissituatie is nog niet veilig, aangezien de vader nog niet zijn agressie-regulatietherapie heeft afgerond. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De GI kan de uithuisplaatsing beëindigen indien deze niet langer noodzakelijk is, maar op dit moment is het in het belang van de kinderen om in hun huidige verblijfssituatie te blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 maart 2018
Zaaknummer : 200.227.869/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/323808 / JE RK 17-1073
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de vader).
- de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) en [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 augustus 2017 (hierna: de kinderrechter), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 november 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzochte machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij schrijven van 6 februari 2018 met producties, ingekomen ter griffie op 7 februari 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep af te wijzen.
2.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. van Wijk,
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader.
2.3.2.
Tevens is verschenen de heer [informant] van stichting De Noodkreet die als informant door het hof is gehoord.
2.3.3.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 augustus 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader (hierna: de ouders) zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] op [geboortedatum] 2003, te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] op [geboortedatum] 2004, te [geboorteplaats] (hierna tezamen: de kinderen).
3.2.
Het ouderlijk gezag over de kinderen berust bij de moeder. De vader heeft de kinderen niet erkend. De kinderen wonen bij de ouders.
3.3.
De kinderen staan sinds 26 augustus 2016 onder toezicht van de GI. Bij de beschikking van 26 augustus 2016 is tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Deze machtiging is niet verzilverd.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 27 augustus 2018 alsmede aan de GI een machtiging uithuisplaatsing verleend tot uiterlijk 27 augustus 2018. Vanaf 24 november 2017 zijn beide kinderen op “’t Raayke” te [vestigingsplaats] geplaatst en op 31 januari 2018 is [minderjarige 2] doorgeplaatst naar een behandelgroep op “De Widdonck”.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
Het hoger beroep van de moeder is alleen gericht tegen de verlening van de machtiging uithuisplaatsing. Sinds de ondertoezichtstelling is uitgesproken is hulpverlening niet of nauwelijks van de grond gekomen. De ouders zijn met zes verschillende contactpersonen van de GI geconfronteerd. De zorgen die worden vermeld in het verzoekschrift zijn niet nader onderbouwd of concreet gemaakt. Er is geen sprake meer van huiselijk geweld of alcoholproblemen. De kinderen zijn niet bang voor de vader en willen het liefst thuis wonen. De kinderen zijn nu ook al ieder weekend thuis en [minderjarige 2] ook op woensdag. De ouders hebben zelf ondersteuning gekregen en het contact met de GI is inmiddels goed. Een uithuisplaatsing is een zeer ingrijpende maatregel en zo lang er nog alternatieven zijn, moeten die eerst benut worden. Alle noodzakelijke stappen en hulp kunnen ook vanuit de thuissituatie plaatsvinden; er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing. Mocht het hof een ander oordeel zijn toegedaan dan verzoekt de moeder om een aanhouding van de zaak voor de duur van drie maanden.
3.6.
De GI voert ter zitting, - kort samengevat – het volgende aan.
De hulpverlening vanuit de GI is de eerste periode van de ondertoezichtstelling niet goed gegaan. Er was geen continuïteit of eenduidig beleid met als reactie van de ouders een defensieve houding. Een en ander heeft zich inmiddels ten goede gekeerd. De kinderen zijn uithuisgeplaatst maar er is meteen intensief samengewerkt met de ouders. Zo zijn de kinderen ieder weekend thuis, komt [minderjarige 2] ook op woensdag thuis voor de voetbaltraining en wordt er ingezet op een thuisplaatsing van beide kinderen op termijn. Echter, beide kinderen zijn daar nog niet aan toe. Voor beide kinderen dienen onderzoeken plaats te vinden die inmiddels zijn gestart. Ten aanzien van [minderjarige 2] geldt dat hij moet worden voorbereid op school nu hij bijna een jaar geen school heeft gehad. Daarbij is het van belang voor de veiligheid van de kinderen dat de vader een agressie-regulatietherapie volgt. De rust en veiligheid die de uithuisplaatsing biedt is nog noodzakelijk in het belang van de kinderen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gaat om kwetsbare kinderen over wie al geruime tijd zorgen bestaan. De ouders ontkennen dit ook niet. [minderjarige 2] is gediagnostiseerd met een hechtings- en gedragsstoornis. Hij gaat nog altijd niet naar school maar volgt op dit moment de (intensieve) dagbehandeling bij “De Widdonck” met als doel uiteindelijk onderwijs te volgen op De Widdonckschool. [minderjarige 1] heeft een licht verstandelijke beperking en heeft aantoonbaar te lijden gehad onder het gedrag van de vader. Hij gaat vanuit ‘t Raayke naar zijn eigen school in [plaats] . Voor beide kinderen is onderzoek gestart om te bepalen welke hulpverlening nodig is voor hen.
Hoe zeer de veelvuldige wisselingen van jeugdzorgwerkers in het verleden ook te betreuren zijn, de samenwerking van de ouders met de GI moest ten tijde van de bestreden beschikking nog op gang komen. Ook de noodzakelijke hulp aan de vader met betrekking tot de door hem erkende agressie problemen, moet nog starten. De GI heeft in dit verband ter zitting verklaard dat de vader inmiddels is aangemeld voor een agressie-regulatietherapie. Ook is ter zitting gebleken dat de ouders vanuit De Widdonck pedagogische ondersteuning krijgen.
Gelet op het voorgaande waren de gronden voor het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig en zijn deze onder de huidige omstandigheden ook thans nog aanwezig. De thuissituatie was en is nog niet veilig nu de vader de agressie-regulatietherapie nog niet heeft afgerond. De thuissituatie was en is ook nog niet stabiel genoeg om de - hiervoor kort beschreven - ernstige kind-eigen problematiek van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] het hoofd te bieden. De ouders krijgen inmiddels pedagogische ondersteuning en het onderzoek naar de diagnostiek van de kinderen en (eventuele) behandeling is gestart. Anders dan de ouders menen is het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat zij dit onderzoek vooreerst van uit hun huidige verblijfssituatie ondergaan nu de kinderen daar de rust, veiligheid en structuur hebben, die voor een dergelijk (gedegen) onderzoek nodig is.
3.8.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden. Het hof merkt nog op dat de GI, indien de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] niet langer noodzakelijk is, deze ingevolge art. 1:265d lid 1 BW kan beëindigen voordat de termijn van de machtiging afloopt. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 augustus 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en C.N.M. Antens en is op 8 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.