ECLI:NL:GHSHE:2017:971
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- L.Th.L.G. Pellis
- R.R.M. de Moor
- J.J. Minnaar
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en de beoordeling van te goeder trouw zijn in het faillissementsrecht
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellant tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, dat op 14 december 2016 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, omdat hij onvoldoende had gedaan om zijn schulden te voldoen en zijn verplichtingen na te komen. De appellant had een totale schuldenlast van € 147.138,60, bestaande uit een schuld aan de ING van € 133.779,11 en een alimentatieschuld van € 13.359,49 aan zijn ex-echtgenote. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 1 maart 2017 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij door de schuldhulpverlening gedwongen was om bepaalde stappen te nemen die nadelig waren voor zijn schuldenpositie. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Het hof heeft daarbij gekeken naar de gang van zaken rondom de executoriale verkoop van de woning van de appellant en zijn alimentatieverplichtingen. Het hof concludeerde dat de appellant onvoldoende inspanningen had geleverd om zijn schulden te beperken en dat hij niet had aangetoond dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zou nakomen. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant af.