ECLI:NL:GHSHE:2017:961

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
200.204.786_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige in het kader van jeugdzorg en pleegzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige]. De moeder, die te maken heeft met een intellectuele beperking, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin haar gezag over [minderjarige] werd beëindigd. De moeder heeft verzocht om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van haar gezag af te wijzen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 2 februari 2017, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.G. van Ek. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering waren ook aanwezig. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd, omdat [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd en de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen.

Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel de moeder goede bedoelingen heeft en een positieve ontwikkeling doormaakt, zij niet in staat is om de noodzakelijke opvoedingsomgeving te bieden die [minderjarige] nodig heeft. Het hof heeft de belangen van [minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat zijn toekomstperspectief niet bij de moeder ligt. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om [minderjarige] in het pleeggezin te laten opgroeien, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende is om het gezag te handhaven. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 maart 2017
Zaaknummer : 200.204.786/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/221829 / FA RK 16-2041
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI).
  • de heer en mevrouw [de pleegouders] (hierna: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 september 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 november 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek van de raad tot beëindiging van haar gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek en haar persoonlijke begeleider mevrouw [persoonlijke begeleider van de moeder] aan wie bijzondere toegang tot de zitting is verleend;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] .
De pleegouders zijn niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van
  • het V6-formulier van 9 december 2016 van de advocaat van de moeder met bijlagen;
  • het V6-formulier van 21 december 2016 van de advocaat van de moeder met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling eerste aanleg op 11 augustus 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 2 juli 2013 onder toezicht van de GI. Hij is sinds 19 september 2013 op grond van een daartoe strekkende machtiging onafgebroken uit huis geplaatst in een voorziening van pleegzorg.
Sinds een maand na zijn geboorte verblijft [minderjarige] in het huidige, perspectiefbiedende, pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert zij, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft vanaf augustus 2015 bij De Vier Seizoenen in [verblijfplaats] verbleven en is vanaf maart 2016 beschermd gaan wonen bij Change Your Life te [woonplaats] . De laatste anderhalf jaar is haar woonsituatie stabiel. Dit geldt ook voor de omgangsregeling met [minderjarige] . Hoewel de omgang in het verleden wel eens niet doorging, omdat de moeder afzegde, is het even vaak voorgekomen dat er vanuit de begeleiding (Rubicon) werd afgezegd. De moeder heeft de wens om zelf voor [minderjarige] te zorgen en zij heeft nooit de kans gekregen om dit te doen. Zij is niet bereid om op een zijspoor te geraken. Dit klemt temeer omdat de moeder weinig vertrouwen heeft kunnen opbouwen in de gezinsvoogd en de pleegmoeder. De pleegmoeder was de vroegere begeleider van de moeder toen de moeder nog bij Anacare woonde en de moeder heeft dan ook het gevoel dat [minderjarige] haar door de pleegmoeder is afgenomen. Desondanks is de moeder in staat en bereid om [minderjarige] de plek binnen het pleeggezin te gunnen. [minderjarige] heeft vanwege zijn leeftijd geen last van de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. [minderjarige] is nog erg jong. Terugkeer naar de moeder wordt door de raad geheel uitgesloten, maar de moeder zelf wenst niet uit te sluiten dat zij haar leven weer verder op de rails krijgt en op enig moment weer in staat zal zijn om voor [minderjarige] te zorgen. De maatregelen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn voldoende om de ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] af te wenden. De moeder heeft zich nooit verzet tegen deze maatregelen. Indien zij belast blijft met het gezag, zal zij haar medewerking blijven verlenen aan alle kwesties die zich ten aanzien van [minderjarige] zouden kunnen voordoen. Niet is gebleken dat de moeder door de uitoefening van haar gezag beslissingen in het belang van [minderjarige] heeft vertraagd of heeft geblokkeerd.
3.5.
De raad heeft ter zitting verweer gevoerd en gepersisteerd bij het inleidende verzoek. Vanwege haar intellectuele beperking kan de moeder [minderjarige] niet bieden wat hij voor zijn verzorging en opvoeding nodig heeft. [minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin en de aanvaardbare termijn zoals bedoeld in artikel 1:266 BW is voor hem verstreken, aldus de raad.
3.6.
De GI heeft ter zitting verklaard dat de contacten tussen de moeder en [minderjarige] goed verlopen en dat zij van elkaar genieten. Verder heeft de GI verklaard dat de moeder op de goede weg is, dat zij standvastiger is geworden en dat zij de juiste mensen om zich heen heeft. Dit neemt echter niet weg dat het gezag van de moeder dient te worden beëindigd, omdat het voor [minderjarige] en alle betrokkenen van belang is dat er thans duidelijkheid over het gezag komt.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van misbruik van gezag. Beoordeeld dient te worden of voldaan is aan artikel 1:266 sub a BW. Met de rechtbank beantwoordt het hof deze vraag bevestigend, op grond van het volgende.
3.7.3.
Het hof stelt voorop dat het overtuigd is van de goede bedoelingen van de moeder. Het staat echter vast dat de moeder te kampen heeft met een intellectuele beperking en dat zij in een voorziening met 24 uurs-begeleiding woont. Hoewel het hof een moeder ziet die veel van [minderjarige] houdt en die het beste met hem voor heeft, stelt het hof vast dat [minderjarige] naast moederliefde ook behoefte heeft aan een opvoedingsomgeving waarin hem naast de basale zorg ook veiligheid, rust, stabiliteit, duidelijkheid en structuur worden geboden, zodat hij zich lichamelijk en geestelijk gezond kan ontwikkelen. Het hof is van oordeel dat de moeder, gezien haar voornoemde beperkingen – uit onmacht, zeker niet uit onwil – niet in staat is om die opvoedingsomgeving aan [minderjarige] te bieden, hetgeen ook in zoverre door de moeder wordt erkend. Het is te prijzen dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Uit de stukken blijkt van een warm contact tussen de moeder en [minderjarige] . Dit doet echter niet af aan het gegeven dat de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] vanaf het moment dat hij nog maar enkele maanden oud was bij de pleegouders ligt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder er niet in is geslaagd om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn een verantwoorde thuisplaatsing mogelijk te maken en het hof deelt de visie van de raad dat het toekomstperspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt.
3.7.4.
De moeder stelt zich echter nadrukkelijk op het standpunt dat het niet nodig is om haar gezag over [minderjarige] te beëindigen omdat zij duurzaam bereid is hem te laten opgroeien in het pleeggezin. Het hof overweegt dat de duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien bij de beoordeling dient te worden betrokken, maar is van oordeel dat deze omstandigheid – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – onvoldoende reden is om het gezag van de moeder niet te beëindigen. Het hof is van oordeel dat [minderjarige] is gebaat bij zoveel mogelijk stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie en dat een zich over meerdere jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing daaraan in de weg staat. Het hof neemt hierbij voorts in aanmerking dat wettelijk is voorgeschreven dat [minderjarige] op oudere leeftijd geïnformeerd moet worden omtrent verlengingen van beide maatregelen en daarover zijn mening mag geven, hetgeen herhaaldelijk onrust en onzekerheid voor hem zal meebrengen. Voor een harmonieuze ontwikkeling van [minderjarige] is het belangrijk dat duidelijkheid bestaat over zijn opvoedingsperspectief. Het is van grote betekenis dat hij zich ongestoord verder aan zijn pleegouders kan hechten en dat dit proces in de toekomst ongehinderd kan worden voortgezet. Dit belang van [minderjarige] dient te prevaleren boven het belang van de moeder en haar angst om haar rol als ouder van [minderjarige] te verliezen. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij bang is om ‘uitgevlakt’ te worden en uit het zicht van [minderjarige] te verdwijnen als zij niet langer met het gezag is belast. Het hof gaat er van uit dat de moeder ook na beëindiging van het gezag, indien en voor zover mogelijk, betrokken zal worden bij belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige] . Het hof begrijpt dat de beëindiging van haar gezag over [minderjarige] voor de moeder moeilijk zal zijn. Echter, de moeder blijft de moeder van [minderjarige] . Daar verandert niets aan en het blijft onverminderd van belang dat er een goed contact tussen [minderjarige] en de moeder is.
3.7.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.M.A.W. Erven en is op 9 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.