In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige]. De moeder, die te maken heeft met een intellectuele beperking, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin haar gezag over [minderjarige] werd beëindigd. De moeder heeft verzocht om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van haar gezag af te wijzen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 2 februari 2017, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.G. van Ek. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering waren ook aanwezig. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd, omdat [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd en de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen.
Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel de moeder goede bedoelingen heeft en een positieve ontwikkeling doormaakt, zij niet in staat is om de noodzakelijke opvoedingsomgeving te bieden die [minderjarige] nodig heeft. Het hof heeft de belangen van [minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat zijn toekomstperspectief niet bij de moeder ligt. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om [minderjarige] in het pleeggezin te laten opgroeien, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende is om het gezag te handhaven. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.