ECLI:NL:GHSHE:2017:865

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
200.204.220_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in complexe gezinsproblematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij een minderjarige onder toezicht is gesteld. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen deze ondertoezichtstelling en stelt dat zij voldoende hulpverlening heeft ingeschakeld om de situatie van de minderjarige te verbeteren. De vader steunt de ondertoezichtstelling, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming zich zorgen maakt over de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven en heeft de argumenten van beide ouders en de betrokken instanties gehoord. Het hof concludeert dat de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige niet voldoende kan worden weggenomen zonder ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft eerder al voorlopige voorzieningen vastgesteld in het kader van de echtscheidingsprocedure tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, omdat de zorg die noodzakelijk is voor de minderjarige niet in het vrijwillige kader kan worden verleend. De beslissing is genomen op 2 maart 2017 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 2 maart 2017
Zaaknummer : 200.204.220/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/318636 / JE RK 16-1336
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. van Vliet,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader), advocaat mr. J.R. van Manen;
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, voorheen Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 augustus 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 november 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Vliet;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de advocaat van de vader d.d. 9 januari 2017;
  • het V-formulier met producties van de advocaat van de moeder d.d. 27 januari 2017;
  • de faxberichten met producties van de advocaat van de moeder d.d. 8 februari 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] geboren [minderjarige] (hierna ook te noemen: [minderjarige] ). De moeder en de vader zijn van rechtswege gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 10 maart 2016 voorlopige voorzieningen vastgesteld tussen de moeder en de vader. De echtscheidingsprocedure tussen de moeder en de vader is aanhangig bij de rechtbank.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging die niet afdoende in het vrijwillige kader kan worden afgewend. Na de mededeling van [minderjarige] over seksueel grensoverschrijdende handelingen door de vader, heeft de moeder zelf alle benodigde hulpverlening ingeschakeld. [minderjarige] is in behandeling bij een speltherapeut en de moeder bij een psychosociaal therapeut. Daarnaast voert de moeder gesprekken over huiselijk geweld bij Safegroup en wordt zij in praktische zin ondersteund. De traumaverwerking van de moeder en [minderjarige] kan pas starten als de situatie rustiger is. De tijd die de moeder moet investeren in de gesprekken en correspondentie met de GI gaat ten koste van haar behandeling. Zij wordt door de ondertoezichtstelling teruggeworpen in haar persoonlijke proces. De ondertoezichtstelling biedt geen meerwaarde, maar legt juist druk op het gezinssysteem. Contact tussen [minderjarige] en de vader is volgens de speltherapeut van [minderjarige] (voorlopig) niet in haar belang. Ook ten aanzien van contactherstel is er voor de GI derhalve geen rol weggelegd. De moeder houdt via hun advocaten de vader op de hoogte van belangrijke ontwikkelingen van [minderjarige] .
3.6.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Er was jarenlang sprake van een zeer complexe relatie tussen de ouders. Zij hebben samen geen hulpverlening gehad, waardoor [minderjarige] in een belastende situatie is opgegroeid. Toen het inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling werd ingediend was er onvoldoende zicht op de situatie van de vader, de moeder en [minderjarige] . De moeder heeft inmiddels veel hulpverlening ingeschakeld, maar er blijven zorgen bestaan over de angst en de problemen die de moeder ervaart. De moeder zit nog middenin haar eigen verwerkingsproces. [minderjarige] is ook bang en daarvoor moet ook hulp worden ingezet, want de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is nu nog onvoldoende afgewend. De moeder houdt hulp van buiten af. Ondanks de goede intenties van de moeder heeft de raad niet de verwachting dat de moeder voor [minderjarige] de juiste stappen ten aanzien van haar hulpverlening kan zetten.
3.7.
De vader voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De vader staat achter de ondertoezichtstelling. De vader wordt door de moeder op afstand gehouden en hij hoopt dat daar met hulp van de GI verandering in zal komen. De vader wil [minderjarige] weer graag zien. Hij is bang dat hij [minderjarige] niet meer zal zien vanaf het moment dat de ondertoezichtstelling wordt beëindigd.
3.8.
De GI voert - ter zitting kort samengevat - het volgende aan. De moeder heeft hard gewerkt aan hulpverlening, maar zij wil de samenwerking met de GI liever niet gelet op haar eigen proces. De GI volgt en begeleidt het proces van [minderjarige] . In dat kader had er al een gesprek met [minderjarige] kunnen plaatsvinden. Het zou kunnen dat [minderjarige] de vader weer wil zien, terwijl de moeder daar nog niet klaar voor is. Er dient te worden besproken wat de moeder nodig heeft om toestemming te geven voor contactherstel. Aan de andere kant is het belangrijk dat de vader wacht tot [minderjarige] hier klaar voor is. De gezinsvoogd dient hierin als buffer te fungeren.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat [minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. [minderjarige] is jarenlang belast geweest met de zeer problematische relatie tussen haar ouders. De moeder diskwalificeert de vader en zij heeft jegens hem beschuldigingen geuit over jarenlang huiselijk geweld en seksueel misbruik. [minderjarige] heeft een extreem negatief en angstig vaderbeeld en zij wijst het contact met haar vader af.
3.9.3.
Uit het rapport van de raad van 15 juli 2016 komt onder meer naar voren dat, om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden, er eerst zicht dient te komen op het (gesloten) gezinssysteem en op de onderliggende problematiek van de ouders. Dit om tot de inzet van passende hulpverlening te kunnen komen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende gebleken dat de moeder onvoldoende open naar de GI is waardoor er nog steeds onvoldoende zicht is op het gezinssysteem en op de situatie bij de moeder thuis. [minderjarige] heeft nog geen kennis gemaakt met de gezinsvoogd, terwijl dat naar het oordeel van het hof al lang had kunnen en moeten gebeuren. Het hof constateert dat er niet of nauwelijks stappen zijn gezet om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. [minderjarige] is een meisje van dertien jaar dat zich niet op haar gemak voelt op het schoolplein en zich ’s nachts alleen veilig voelt bij de moeder in bed met de slaapkamerdeur op slot. Haar gevoel van onveiligheid wordt door die situatie aldus bevestigd, terwijl het in haar belang noodzakelijk is dat zij zich veiliger gaat voelen en dat zij weerbaarder wordt. De door de moeder ingezette hulpverlening in het vrijwillig kader is hiertoe kennelijk tot dusverre ontoereikend geweest en gezien het verloop van die hulpverlening is het hof van oordeel dat het wenselijk is dat er toezicht is, mede in aanmerking nemende de complexe problematiek. In het kader van de ondertoezichtstelling dient de gezinsvoogd een (regie)functie te vervullen ten aanzien van de hulpverlening, de mogelijkheden voor contactherstel met de vader en de oudercommunicatie. Het hof begrijpt tot slot dat de moeder tijd nodig heeft voor haar eigen verwerkingsproces, maar acht de druk die de moeder ervaart ten aanzien van de ondertoezichtstelling niet goed invoelbaar. Dit temeer nu de moeder ter zitting van het hof heeft aangegeven geen verplichtingen te hebben uit hoofde van een baan. Ook uit de e-mailwisseling tussen de moeder en de GI heeft het hof de door de moeder gestelde druk niet kunnen vaststellen.
3.9.4.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] noodzakelijk is niet, althans onvoldoende, in het vrijwillig kader kan worden verleend.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 augustus 2016;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en E.H. Schijven-Bours en is op 2 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.