Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2016.
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 november 2016;
- een brief van FIS met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2017;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 juni 2016;
3.De beoordeling
“Hierbij bevestig ik dat bij de formaliteiten omtrent de afwikkeling van het dienstverband van de heer [verweerder] – waaronder de eindafrekening en transitievergoeding – uiteraard wordt gehandeld conform het gestelde in het BW en in de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ontslagregeling).”Hierop heeft de gemachtigde van [verweerder] per e-mail van 30 november 2016 FIS het volgende bevestigingsbericht toegezonden:
“Dank voor uw onderstaande mail. Zonder uw tegenbericht ga ik ervan uit dat u met uw onderstaande mail bedoelt dat [FIS] B.V. bij de eindafrekening onder meer de transitievergoeding aan cliënt de heer [verweerder] , zal voldoen.”Daarop is geen reactie van de zijde van FIS gekomen.
Per e-mail van 22 april 2016 is FIS door [verweerder] voor de laatste keer gesommeerd tot betaling over te gaan, onder toezending van het in te dienen verzoekschrift met producties en de aanbiedingsbrief aan de rechtbank Oost-Brabant.
II. FIS te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van
€ 783,40;
III. FIS te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder I. en II. genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van deze bedragen tot de dag der algehele voldoening; en,
IV. FIS te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Los daarvan handelt FIS onzorgvuldig door in de jaarlijkse drukke periode (november 2015 tot en met februari 2016) van de inspanningen van [verweerder] gebruik te maken, maar vervolgens niet de volledige transitievergoeding te voldoen. Dit zou betekenen dat [verweerder] weliswaar loon heeft gekregen voor de door hem verrichte arbeid en overuren, maar tegelijkertijd een lagere transitievergoeding heeft gekregen dan wanneer hij niet zou hebben ingestemd met een langere opzegtermijn, zodat hij per saldo tot en met januari 2016 voor niets heeft gewerkt, sterker nog, er geld op heeft toegelegd.
Daarnaast komt FIS de eind november 2015 gemaakte afspraken over de betaling van de transitievergoeding niet na.
Stcrt.2015, 12688) is het oordeel van het UWV over deze situatie geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht; het betreft niet een op rechtsgevolg gerichte verklaring.
eindigt. Dit blijkt ook uit de toelichting bij dit artikelonderdeel (
Stcrt.2015, 12685). Dit leidt in dit geval tot de conclusie dat de referentieperiode voor de beoordeling van de financiële situatie van FIS is 2013, 2014 en 2015.
Stcrt.2016, 34013) is namelijk per 1 juli 2016 van kracht geworden, dus na het einde van de arbeidsovereenkomst en het verschuldigd worden van de transitievergoeding.
Stcrt.2015, 12685) is het aan de werkgever die gebruik maakt van de mogelijkheid een lagere transitievergoeding te betalen om aan te tonen dat aan de in dat artikellid genoemde voorwaarden is voldaan. Uit de toelichting blijkt verder dat aan de voorwaarde van onderdeel a is voldaan, bijvoorbeeld kan blijken uit de enkelvoudige jaarrekeningen over de afgelopen drie boekjaren en de winst- en verliesrekening.
Wij zijn daarom van mening de u aannemelijk heeft gemaakt dat het vanwege bedrijfseconomische omstandigheden noodzakelijk is dat arbeidsplaatsen structureel komen te vervallen.” Bovenstaand verweer van [verweerder] wordt verworpen, nu de werkgever de keuze heeft gemaakt om de werkzaamheden (ook al betreft het een door [verweerder] aangegeven drukke periode) voortaan te laten uitvoeren door de twee medewerkers die in dienst blijven.
wordt gehandeld conform het gestelde in het BW en in de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ontslagregeling)’. Naar het oordeel van het hof had op de weg gelegen van FIS om als zij van plan was alsnog een beroep te doen op de Overbruggingsregeling, dit aan (de gemachtigde van) [verweerder] te laten weten. Te meer omdat FIS een negatief oordeel van het UWV daarover had gehad, waarvan [verweerder] ook een afschrift had ontvangen.
€ 2.475,-- bruto, en anders: € 10.643,-- bruto – is sprake van zodanige omstandigheden dat het hof toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid gerechtvaardigd acht.