ECLI:NL:GHSHE:2017:85

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
15/01239
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de Rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011, waarbij de inspecteur specifieke zorgkosten niet had geaccepteerd. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.876, met een heffingsrente van € 56. Na bezwaar werd de aanslag verminderd tot € 20.876 en de heffingsrente tot € 36. Belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van specifieke zorgkosten, waaronder uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn werkelijke vervoerskosten hoger waren dan door de inspecteur was vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten voor het griffierecht werden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01239
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 oktober 2015, nummer AWB 15/2941 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslag en beschikking heffingsrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.876. Tevens is bij beschikking € 56 heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en de heffingsrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.876 en tot een heffingsrentebeschikking van € 36.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] .
1.5.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1948 en is gehuwd met [B] . Beiden zijn woonachtig op de [a-straat] 24 te [woonplaats] .
2.2.
Belanghebbende heeft op 9 oktober 2012 aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over 2011 (hierna: IB 2011) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.401. In dit belastbaar inkomen uit werk en woning zijn tot een bedrag van € 1.775 (na aftrek van een drempelbedrag van € 607) specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Van deze specifieke zorgkosten heeft een bedrag van € 452 betrekking op uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit. Naar aanleiding van de ingediende aangifte is met dagtekening 9 november 2012 aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.401.
2.2.1.
Op 14 januari 2014 heeft belanghebbende een nieuwe aangifte IB 2011 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.729. In deze aangifte is een bedrag aan specifieke zorgkosten opgenomen van € 3.447 (na aftrek van een drempelbedrag van € 607), waarvan een bedrag van € 1.167 uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit betreft. Van het bedrag aan specifieke zorgkosten van € 3.447 is € 2.000 toegerekend aan de partner van belanghebbende; belanghebbende heeft zelf een bedrag van € 1.447 in aftrek gebracht.
2.3.Met dagtekening 14 maart 2014 is de definitieve aanslag IB 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.876. Naast twee andere correcties heeft de Inspecteur geen aftrek van specifieke zorgkosten toegestaan.
2.4.
Belanghebbende heeft in het kader van zijn op 22 april 2012 ingediende bezwaar tegen de aanslag op 3 november 2014 nogmaals een aangiftebiljet IB 2011 ingediend, nu naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.239. In deze aangifte is een bedrag van € 4.649 opgenomen aan specifieke zorgkosten (na aftrek van een drempelbedrag van € 628), van welk bedrag € 3.292 betrekking heeft op uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit. Van het bedrag aan specifieke zorgkosten van € 4.649 is € 1.649 toegerekend aan de partner van belanghebbende; belanghebbende heeft zelf een bedrag van € 3.000 in aftrek gebracht.
2.5.
Ten slotte dient belanghebbende op 10 februari 2015 nogmaals een aangiftebiljet IB 2011 in. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 17.239. In deze aangifte een bedrag aan specifieke zorgkosten opgenomen van € 3.816 (na aftrek van een drempelbedrag van € 628), van welk bedrag € 2.459 betrekking heeft op uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit. Van het bedrag aan specifieke zorgkosten van € 3.816 is € 1.816 toegerekend aan de partner van belanghebbende; belanghebbende heeft zelf een bedrag van € 2.000 in aftrek gebracht.
2.6.
Op 23 februari 2015 heeft belanghebbende aan de Inspecteur een e-mailbericht gestuurd met de volgende inhoud:
‘Hierbij zend ik u de kilometergegevens van mijn huidige auto [automerk 1] . Van [kenteken 1] kenteken [automerk 2] heb ik geen verdere kilometergegevens omdat deze in 2013 is ingeruild maar de hier opgegeven kilometers kunnen ook als maatstaf dienen voor 2011 met de [automerk 2] .’
De bijlagen bij het e-mailbericht bevatten een foto van een bon waarop staat vermeld dat [C] te [D] op 30 september 2013 olie heeft ververst, de kilometerstand van de auto 114.591 bedraagt, de auto bij een kilometerstand van 134.591 of op 30 september 2014 een tussenbeurt nodig heeft en de auto vóór 30 september 2015 APK-gekeurd moet zijn, een foto van de snelheidsmeter van de auto met daarbij een aangegeven kilometerstand van 127.149 en een foto van de in de auto ingebouwde digitale radio waarop een datum van 8 februari 2015 zichtbaar is.
2.7.
In de uitspraak van 26 maart 2015 heeft de inspecteur het bezwaar gedeeltelijk toegewezen en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.876. Hierbij is alsnog rekening gehouden met specifieke zorgkosten tot een bedrag van € 2.349 (na aftrek van een drempelbedrag van € 803), waarvan € 2.000 aan belanghebbende en € 349 aan de partner van belanghebbende is toegerekend. Van het bedrag van de door de inspecteur geaccepteerde specifieke zorgkosten heeft € 1.167 betrekking op uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit: dit bedrag is berekend door 4.167 km te vermenigvuldigen met een bedrag per kilometer van € 0,28.
2.8.
Bij het hoger beroepschrift heeft belanghebbende een aantal stukken gevoegd: een kopie van een garantiepas, die vermeldt dat de kilometerstand van de auto van belanghebbende, een [automerk 2] , met kenteken [kenteken 2] , op 7 november 2003 69.309 km bedraagt en een kopie van een keuringsrapport van de RDW, waarin is vermeld dat de kilometerstand van deze [automerk 2] op 23 juli 2012 174.449 km bedraagt. Ook zijn kopieën bijgevoegd van twee CBS-tabellen; één genaamd ‘Tabel 1: Gemiddeld aantal autokilometers per jaar in gezinnen zonder ziekte of beperking, CBS, peiljaar 2007’ en één genaamd ‘Tabel 2: Gemiddeld aantal privé autokilometers per jaar in gezinnen zonder ziekte of beperking, CBS, peiljaar 2007’. Verder is een kopie van een zogenoemde Auto-Dashboard-berekening van de ANWB toegevoegd, waaruit volgt dat voor een [automerk 2] als de onderhavige bij een kilometrage per jaar van 5.000 km de kosten € 0,76 per kilometer bedragen. Ten slotte heeft belanghebbende een nieuwe opstelling van het belastbaar inkomen uit werk en woning over 2011 bijgevoegd. In het belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.376 is een niet nader gespecificeerd bedrag aan specifieke zorgkosten opgenomen van € 5.500.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de uitgaven van vervoer in verband met ziekte of invaliditeit tot het juiste bedrag in aftrek zijn toegelaten. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag IB 2011 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.376. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001 worden als uitgaven voor specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer.
4.2.
Tot de uitgaven voor vervoer behoren naast uitgaven voor bezoek aan medische hulpverleners of het ondergaan van medische behandelingen ook uitgaven wegens gebruik van een auto voor andere doeleinden dan voor medische doeleinden. Deze laatstgenoemde uitgaven kunnen in aftrek worden gebracht indien de uitgaven rechtstreeks verband houden met de ziekte of invaliditeit en de uitgaven voor vervoer van de zieke of invalide meer bedragen dan die van gezonde en valide belastingplichtigen die overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als de belastingplichtige (zie het arrest Hoge Raad 15 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3847, BNB 2000/61).
4.3.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, aannemelijk dient te maken dat hij voornoemde (extra) uitgaven voor vervoer heeft gedaan. Belanghebbende heeft in zijn (herziene) aangifte van 14 januari 2014 een bedrag van € 1.167 in aftrek gebracht. Dit bedrag is bij uitspraak op bezwaar door de inspecteur geaccepteerd, ondanks dat daarvoor door belanghebbende, naast een zeer globaal overzicht van “vervoer specifieke zorgkosten”, geen nadere bewijzen zijn overgelegd.
4.4.
Het Hof stelt voorop dat voor de vaststelling van de uitgaven wegens gebruik van een auto voor andere doeleinden dan voor medische doeleinden de werkelijke autokosten in 2011 van belanghebbende tot uitgangspunt moeten worden genomen. In de door belanghebbende gemaakte berekening van de door hem gemaakte vervoerskosten, heeft hij zich enerzijds gebaseerd op overzichten van het CBS en de ANWB, en heeft hij anderzijds zijn in 2011 gereden kilometers vastgesteld door uit te gaan van het totale aantal in de periode 7 november 2003 tot en met 23 juli 2012 gereden kilometers, waarmee hij een jaarlijks gemiddelde van het aantal gereden kilometers berekent. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende daarmee, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn werkelijke vervoerskosten in 2011 hoger zijn dan door de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar in aanmerking genomen en voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkelijke vervoerkosten in 2011 hoger zijn dan de vervoerskosten van vergelijkbare personen die niet ziek of invalide zijn en/of dat sprake is van objectieve meerkosten. Voor zover belanghebbende betoogt dat voor het aannemelijk maken van de aanwezigheid en omvang van de door hem geclaimde aftrekposten een forfaitaire wijze van berekening volstaat, faalt deze stelling gelet op het voorgaande.
4.5.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven tegen de heffingsrente ingebracht en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken van een onjuiste berekening van de heffingsrente.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 12 januari 2017 door M. Harthoorn, voorzitter, P.A.G.M. Cools en F.P.G. Pötgens, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.