ECLI:NL:GHSHE:2017:838

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
200.176.213_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over partneralimentatie en Amerikaans inkomen in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie en het inkomen van de man uit de Verenigde Staten. De man, appellant in principaal appel en verweerder in incidenteel appel, had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin zijn alimentatieverplichtingen werden vastgesteld. De vrouw, verweerster in principaal appel en appellant in incidenteel appel, betwistte de berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen en de daaruit voortvloeiende alimentatieverplichting. Het hof heeft in zijn tussenuitspraak van 2 maart 2017 de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg vernietigd en de alimentatie vastgesteld op € 2.025,-- per maand, met terugwerkende kracht tot 5 juni 2015. Het hof oordeelde dat de man voldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn inkomen uit de Verenigde Staten inclusief gedeclareerde onkosten was, en dat de vrouw met haar inkomen in haar eigen levensonderhoud kon voorzien, maar nog steeds recht had op aanvullende behoefte. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel het inkomen als de lasten van beide partijen zorgvuldig te beoordelen bij het vaststellen van alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 2 maart 2017
Zaaknummer: 200.176.213/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/173975/S RK 12-912
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.C.G.J. Sterk,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Moszkowicz Jr.

5.De beschikking d.d. 7 juli 2016

Bij die beschikking heeft het hof iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de door de man te nemen akte als in de rov. 3.7.6 en 3.8.4 van die beschikking is overwogen.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de akte na tussenbeschikking aan de zijde van de man, ingekomen ter griffie d.d. 15 september 2016;
- de antwoordakte na tussenbeschikking aan de zijde van de vrouw, ingekomen ter griffie d.d. 28 november 2016.

7.De verdere beoordeling

Naar aanleiding van de behoefte van de vrouw
Huwelijksgerelateerde behoefte
7.1.1.
Naar aanleiding van grief 1 van de vrouw in het incidenteel appel, inhoudende dat de rechtbank voor de berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2012 de in de Federal Income Tax Return 2012 opgenomen bedrijfskosten van $ 68.910,-- niet in mindering had mogen brengen op het bedrag van $ 208.308,--, heeft het hof de man in de gelegenheid gesteld om bij akte stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat het van [de werkgever van de man] ontvangen bedrag van $ 208.308,--, een bedrag is
inclusiefgedeclareerde onkosten en zo ja tot welk bedrag een vergoeding van onkosten in het bedrag van $ 208.308,-- is begrepen (zie rov. 3.7.6).
7.1.2.
Naar het oordeel van het hof heeft de man middels de door hem bij akte na tussenbeschikking in het geding gebrachte stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat het door hem van [de werkgever van de man] ontvangen bedrag van $ 208.308,--, een bedrag is inclusief gedeclareerde onkosten van $ 68.910,--. Uit verklaringen zowel van [de werkgever van de man] (productie 77 bij de akte na tussenbeschikking), als van de accountant uit de VS (productie 78 bij de akte na tussenbeschikking), in samenhang gezien met de door de man bij voormelde akte na tussenbeschikking in het geding gebrachte grootboekrekeningen, valt af te leiden dat de man de door hem in de Federal Income Tax Return 2012 opgenomen bedrijfskosten van $ 68.910,--, heeft moeten voldoen uit de door hem aan [de werkgever van de man] gefactureerde managementfee’s. Anders dan de vrouw, acht het hof het ook aannemelijk dat de man deze bedrijfskosten (voor onder meer ‘advertising’, ‘education’, ‘insurance’ en ‘interest’), ook daadwerkelijk heeft gemaakt. Dat dit zonder ‘supporting documents’ niet valt vast te stellen, zoals door de vrouw wordt betoogd, maakt dat niet anders nu het hof de inhoud van de door de man bij zijn akte na tussenbeschikking in het geding gebrachte ‘general ledgers’s’ voldoende toereikend acht als onderbouwing voor de door de man gestelde bedrijfskosten van $ 68.910,--.
Aldus zal het hof, evenals de rechtbank, deze kosten in mindering brengen op voormeld bedrag van $ 208.308,--. Grief 1 van de vrouw in incidenteel appel faalt.
7.1.3.
Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen het hof reeds heeft overwogen ten aanzien van de huwelijksgerelateerde behoefte in rov 3.7 van de tussenbeschikking van 7 juli 2016, is de conclusie dat alle grieven van partijen ter zake van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen falen. Derhalve gaat het hof uit van de door de rechtbank becijferde huwelijksgerelateerde behoefte van € 8.028,-- netto per maand.
Behoeftigheid vrouw
7.1.4.
De rechtbank heeft, uitgaande van een maandelijks netto-inkomen van € 4.815,--, de aanvullende behoefte van de vrouw becijferd op een bedrag van € 3.213,-- netto per maand.
7.1.5.
De man stelt dat de vrouw (zo goed als) volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Daartoe voert hij aan dat, afgaande op het inkomen van de vrouw in 2012 en 2013, haar inkomsten minimaal € 5.545,-- netto per maand bedragen en niet € 4.815,-- zoals de rechtbank heeft geoordeeld.
7.1.6.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden. De man gaat bij de berekening van dit bedrag uit van inkomensgegevens uit 2012 en 2013. De man verliest uit het oog dat de vrouw thans alleen als docente in dienst is bij de Stichting Hogeschool Zuyd. De dienstbetrekking bij Stichting Voortgezet Onderwijs is op 3 juni 2013 beëindigd. Blijkens de verklaring van de arts van de vrouw, is het gelet op haar lichamelijke gesteldheid en in verband met haar herstelproces niet mogelijk om haar arbeidsactiviteiten uit te breiden. Blijkens de reeds in eerste aanleg als productie 95 en 96 overgelegde salarisspecificaties bedroeg het salaris van de vrouw in 2015 € 4.452,46 bruto per maand. Daarnaast ontvangt de vrouw netto inkomsten uit Brazilië ad BRL 63.656 (productie 58), zijnde € 21.749,-- per jaar. Derhalve heeft de vrouw in totaal een netto inkomen van € 4.815,-- per maand.
7.1.7.
Het hof overweegt als volgt.
Evenals de rechtbank, stelt het hof de aanvullende behoefte van de vrouw vast op een bedrag van € 3.213,-- per maand. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw genoegzaam aangetoond dat zij thans met een inkomen van € 4.815,-- netto per maand (uit arbeid en uit verhuur) zelf in haar behoefte kan voorzien, waardoor een aanvullende behoefte van de vrouw van € 3.213,-- netto per maand resteert. Derhalve faalt grief 2 van de man.
Naar aanleiding van de draagkracht van de man
Inkomen Verenigde Staten en bedrijfskosten
7.2.1.
Het hof heeft ter bepaling van het inkomen van de man in de Verenigde Staten, de man tevens in de gelegenheid gesteld om stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat ook de in 2013 en 2014 van [de werkgever van de man] ontvangen bedragen van respectievelijk $ 215.859,72 en $ 218.895,24, bedragen zijn inclusief gedeclareerde onkosten en zo ja tot welk bedrag in deze bedragen vergoeding van onkosten is begrepen (zie rov. 3.8.4).
7.2.2.
Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervóór heeft overwogen in rov. 7.1.2 is het hof van oordeel dat de man eveneens ten aanzien van de in 2013 en 2014 van [de werkgever van de man] ontvangen bedragen van respectievelijk $ 215.859,72 en $ 218.895,24, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in deze bedragen vergoeding van onkosten is begrepen.
7.2.3.
Zoals reeds overwogen in rov. 3.8.4 van voormelde tussenbeschikking, gaat het hof ter zake van het inkomen dat de man geniet in de Verenigde Staten uit van de bedragen die de man blijkens het in eerste aanleg onder productie 76 door de vrouw overgelegde overzicht van [de werkgever van de man] heeft ontvangen in de jaren 2012, 2013 en 2014. Het voorgaande in aanmerking nemende, dienen van die bedragen eerst nog in aftrek genomen te worden de in elk van die betreffende jaren gemaakte bedrijfskosten zoals die blijken uit de door de man in het geding gebrachte Amerikaanse belastingaangiftes over de jaren 2012, 2013 en 2014 (zie productie 66 en 67 bij het beroepschrift). Dit leidt (uitgaande van een wisselkoers in 2012: € 1,-- = $ 1,31,--, 2013: € 1,-- = $ 1,34,-- en 2014: € 1,-- = $ 1,38,--) tot de volgende uitkomst:
  • 2012: ($ 208.308,48 - $ 68.910,-- =) $ 139.398,48, zijnde € 106.411,--;
  • 2013: ($ 215.859,72 - $ 76.550,-- =) $ 139.309,72, zijnde € 103.962,--;
  • 2014: ($ 218.895,24 - $ 158.484,-- =) $ 60.411,24, zijnde € 43.776,--.
Aldus berekent het hof het gemiddeld jaarinkomen van de man uit de Verenigde Staten op een bedrag van € 84.716,--, zijnde afgerond € 7.060,-- per maand. Nu de man volstrekt geen duidelijkheid heeft verschaft over mogelijk door hem betaalde belastingen gaat het hof er van uit dat het hier om een netto inkomen gaat.
7.2.4.
Gelet op hetgeen het hof reeds heeft overwogen in rov. 3.8.3 van de tussenbeschikking van 7 juli 2016 ter zake van het Nederlandse inkomen van de man, waarbij dit inkomen is vastgesteld op afgerond € 1.805,-- netto per maand, kan met in aanmerking nemende van het voorgaande ter zake van het Amerikaanse inkomen, het totale inkomen van de man worden vastgesteld op € 8.865,-- netto per maand.
Lasten van de man
7.3.
Het hof zal thans overgaan tot het bespreken van de lasten van de man, waarbij het hof, voor zover dollarbedragen omgerekend moeten worden naar euro’s, uitgaat van een wisselkoers van 2014, zijnde € 1,-- = $ 1,38, nu de door de man opgevoerde lasten betrekking hebben op het jaar 2014.
Normbedrag Participatiewet
Het hof houdt rekening met het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met een bedrag van ($ 39.309,41 / 9 maanden=) $ 4.367,71, zijnde afgerond € 3.165,-- per maand aan hypotheekrente. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt, dat hij dit bedrag in de Verenigde Staten aan hypotheekrente betaalt (zie het door de man in eerste aanleg onder productie 50 in het geding gebrachte overzicht).
Ziektekosten
Nu daartegen niet is gegriefd, houdt het hof rekening met de door de rechtbank in redelijkheid begrote ziektekosten van € 110,-- per maand, minus € 39,-- zijnde het in het normbedrag Participatiewet begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Studiekosten
Het hof houdt rekening met een bedrag van ($ 9.874,47 / 9 maanden=) $ 1.097,16, zijnde afgerond € 795,-- per maand aan studiekosten voor de zoon van partijen, [zoon van partijen] . Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt, dat hij deze kosten voor zijn zoon voldoet.
Rente en aflossing schulden
Het hof houdt tevens rekening met een bedrag van $ 1.000,--, zijnde afgerond € 725,-- per maand, aan aflossing op huwelijkse schulden nu de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft erkend, dat de man in elk geval dit bedrag maandelijks voldoet.
Overige kosten
Anders dan de rechtbank, houdt het hof geen rekening met het door de man opgevoerde bedrag van € 5.707,-- per maand aan overige kosten. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij dit bedrag aan overige kosten ook daadwerkelijk betaalt.
Vaststelling van de alimentatie
7.4.1.
Zoals hiervóór reeds vastgesteld, resulteert bovengenoemd inkomen van de man in een netto besteedbaar inkomen van afgerond € 8.865,-- netto per maand.
7.4.2.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 3.375,-- per maand. Daarvan is 60% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage.
7.4.3.
Betaalde partneralimentatie is geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de vrouw. Rekening houdend met dit te realiseren fiscaal voordeel, heeft de man de draagkracht om € 2.025,-- per maand te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Met het betalen van deze onderhoudsbijdrage is de grens van de draagkracht van de man bereikt.
Jusvergelijking
7.5.1.
Evenals de rechtbank, ziet het hof aanleiding om een jusvergelijking te maken.
7.5.2.
Daarbij houdt het hof aan de zijde van de vrouw rekening met de navolgende posten.
Voor zover die posten in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
7.5.3.
Nu daartegen niet is gegriefd, gaat het hof ter zake van het inkomen van de vrouw, evenals de rechtbank, uit van een arbeidsinkomen van € 53.424,-- per jaar, vakantiegeld van € 4.274,-- per jaar, ingehouden pensioenpremie van € 3.234,-- per jaar, VUT/FPU-premie van € 32,-- per jaar en een aanvullende pensioenpremie van € 120,-- per jaar. Voorts houdt het hof rekening met een eigenwoningforfait van € 3.768,-- per jaar en de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 33.652,-- per jaar, en vervolgens met de loonheffing en de heffingskortingen van € 3.561,-- per jaar, alsmede met overige netto inkomsten uit verhuur van € 21.749,-- per jaar.
7.5.4.
Als niet weersproken, houdt het hof, evenals de rechtbank, aan de lastenzijde van de vrouw rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 961,-- per maand, woonlasten van € 3.305,-- per maand (hypotheekrente van € 2.804,-- per maand plus hypotheekaflossing/premie levensverzekering van € 633,-- per maand plus forfait overige eigenaarslasten van € 95,-- per maand minus de in de bijstandsnorm verdisconteerde gemiddelde basishuur van € 227,-- per maand) en ziektekosten van € 102,-- per maand (premie van € 110,-- per maand plus verplicht eigen risico van € 31,-- per maand minus het in de bijstandsnorm begrepen deel ZVW van € 39,-- per maand).
Anders dan de rechtbank, houdt het hof geen rekening met de door de vrouw opgevoerde post ‘overige kosten’ van € 871,-- per maand. Deze kosten hebben volgens de vrouw betrekking op creditcarduitgaven, zakgeld en niet door de zorgverzekering in Nederland vergoede medische kosten van de zoon van partijen. De vrouw heeft in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, niet, dan wel onvoldoende heeft aangetoond dat zij deze kosten ook daadwerkelijk maakt c.q. genoodzaakt was te maken. Het hof houdt wel rekening met een bedrag van € 725,-- aan aflossing van (creditcard) schulden, nu de vrouw ter gelegenheid van de mondelinge behandeling – onweersproken – heeft verklaard dat niet alleen de man maar ook zij aflost op schulden.
Anders dan de man, is het hof ter zake van de door de vrouw in eerste aanleg opgevoerde post ‘andere bijzondere kosten’ ad € 273,-- per maand, van oordeel dat zij aan de hand van de door haar in het geding gebrachte stukken en betalingsbewijzen genoegzaam heeft aangetoond dat zij deze (medische) kosten maakt. Derhalve zal het hof, evenals de rechtbank, rekening houden met deze door de vrouw opgevoerde kosten ad € 273,-- per maand.
7.5.5.
Op grond van het vorenstaande moet geconcludeerd worden dat bij vergelijking van de door de man en de vrouw vrij te besteden bedragen de vrouw niet in een financieel betere positie komt dan de man bij een door de man te betalen alimentatie van € 2.025,-- per maand.
7.6.
Proceskosten
De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
7.7.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 juni 2015,
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 2.025,-- per maand met ingang van 5 juni 2015, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, G.J. Vossestein en
P.P.M. van Reijsen en is op 2 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. A.C. Kaemingk, griffier.