3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
VSE houdt zich bezig met het ontwikkelen en optimaliseren van truck- en transportmaterieel met digitaal geregelde hydraulica, met name stuur- en veersystemen. Zij verkoopt haar stuur- en veersystemen ook.
[geïntimeerde 1] was vanaf 1 april 2009 als senior sales & application engineer in dienst bij VSE. Zijn arbeidsovereenkomst bevatte een geheimhoudings- en een non-concurrentiebeding. In verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd per 6 september 2016 is VSE met [geïntimeerde 1] overeengekomen dat [geïntimeerde 1] op 1 februari 2016 voor het laatst feitelijk bij VSE zou werken. [geïntimeerde 1] is door VSE bij brief van 7 april 2016 op staande voet ontslagen omdat hij volgens VSE in strijd met de arbeidsovereenkomst nevenwerkzaamheden verrichtte. Bij beschikking van 29 juli 2016 heeft de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland het provisionele verzoek van [geïntimeerde 1] tot loondoorbetaling afgewezen, onder overweging dat vooralsnog niet in hoge mate aannemelijk is dat het ontslag ten onrechte is gegeven. Ook het incidenteel verzoek op grond van artikel 22 jo. 162 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) van VSE om de gerechtelijke deurwaarder opdracht te geven tot afgifte aan de rechter en aan partijen van de selectie van de onder [geïntimeerde 1] in beslag genomen stukken (waarover later meer), is daarbij afgewezen. Daarbij heeft de kantonrechter mede overwogen dat het verzoek tot inzage in de (selectie van) zaken reeds in de onderhavige procedure in hoger beroep aan het hof voorligt. De procedure waarin [geïntimeerde 1] de rechtbank heeft verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen, loopt nog. Bij beschikking van de kantonrechter bij de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2016 is aan VSE onder meer opgedragen te bewijzen dat [geïntimeerde 1] tijdens zijn dienstverband met VSE concurrerende werkzaamheden heeft verricht.
[geïntimeerde 2] was sinds 1 juli 2001 in dienst van VSE als engineer. Zijn arbeidsovereenkomst bevatte een geheimhoudingsbeding. [geïntimeerde 2] is met ingang van 1 maart 2016 op eigen verzoek bij VSE uit dienst getreden. Hij is niet aan een concurrentiebeding gebonden.
[medegedaagde] was sinds 1 februari 2011 als application engineer in dienst van VSE. Zijn arbeidsovereenkomst bevatte een geheimhoudings- en een non-concurrentiebeding. Hij had kennis van alle ins and outs van de elektronica, hydrauliek en voertuigdynamica en onderhield ook rechtstreeks contacten met leveranciers van VSE. [medegedaagde] is met ingang van 1 maart 2016 op eigen verzoek uit dienst getreden.
DAEC is blijkens een uittreksel van de kamer van koophandel opgericht bij akte van 22 december 2015. Zij houdt zich bezig met technisch speur- en ontwikkelingswerk en het ontwerpen, tekenen, het construeren en vervaardigen, het testen van prototypes van vrachtwagens, bussen en trailers, alsmede holdingactiviteiten.
[geïntimeerde 2] en [medegedaagde] zijn per 1 maart 2016 in dienst getreden bij DAEC. DAEC heeft bij brieven van 19 april 2016 de arbeidsovereenkomsten met [geïntimeerde 2] en [medegedaagde] met gebruikmaking van het proeftijdbeding met onmiddellijke ingang opgezegd. Kort na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juni 2016, waarvan beroep, zijn zij weer bij DAEC gaan werken.
VSE heeft op 5 april 2016 verlof verkregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om ten laste van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [medegedaagde] conservatoir bewijsbeslag te leggen op
-“
alle aan VSE toebehorende dan wel VSE en/of haar producten betreffende bestanden (herkenbaar aan haar logo en/of haar naam, de naam van de computer waarop het bestand is vervaardigd, offerte aanduidingen, trefwoorden, projectnummers, de specifieke aanduidingen voor tekeningnummers (…)”die zich bevinden op digitale gegevensdragers zoals Dvd’s, Cd-roms, harde schijven, computertapes, usb-sticks, geheugenkaarten en dergelijke en alle andere gegevensdragers (zoals papier, plastic (cards) film, tablets/smartphones) en externe servers, en
- alle hardware en computers en randapparatuur waarop zich de hiervoor genoemd bestanden (kunnen) bevinden,
op de privéadressen van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [medegedaagde] en het zakenadres van DAEC.
In voornoemde verlofbeschikking van 5 april 2016 is onder meer vermeld:
“(…..)
4.8.
bepaalt dat de deurwaarder zich zal doen bijstaan door de in het verzoekschrift genoemde ICT-deskundige[opmerking hof: Riscon [vestigingsplaats 3] B.V.]
, die werkt onder zijn verantwoordelijkheid;
4.9.
bepaalt uitdrukkelijk dat met dit verlof aan verzoeksternietwordt toegestaan om zonder toestemming van gerekwestreerde of anders dan krachtens in kracht van gewijsde gegaan dan wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard rechterlijk vonnis onderzoek te (laten) verrichten aan en/of inzage te (doen) nemen in de in beslag te nemen zaken;
4.10.
bepaalt dat, ten spoedigste nadat de beslagen zijn gelegd door de deurwaarder, al dan niet in samenwerking met de ICT deskundige, van alle onder 4.1 bedoelde (al dan niet digitaal opgeslagen) bescheiden[opmerking hof: zie hiervoor onder g]
fysieke en/of digitale kopieën zullen worden gemaakt (…) waarbij:a. (…) de originele bescheiden zo spoedig mogelijk, zodra een gedeelte gereed is, maar in ieder geval uiterlijk binnen twee dagen, aan gerekwestreerde worden geretourneerd;b. de aldus verkregen kopieën door de deurwaarder zullen worden verzegeld zonder dat er een schifting en/of selectie van digitaal opgeslagen gegevens plaats vindt;c. enige schifting en of selectie pas plaats zal mogen vinden na toestemming van gerekwestreerde of toestemming verkregen bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard of in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk vonnis;
4.11.
beveelt de afgifte van de verzegelde kopieën van alle onder 4.1 omschreven (al dan niet digitaal opgeslagen) bescheiden aan de in alinea 11 voorgestelde rechtspersoon, die daartoe als gerechtelijk bewaarder wordt aangewezen;
4.12.
bepaalt dat de deurwaarder en de voornoemde ICT-deskundige verplicht zijn geheimhouding te betrachten jegens een ieder met betrekking tot de gang van zaken bij de beslaglegging en met betrekking tot de inhoud van hetgeen in beslag genomen is, behoudens toestemming van gerekwestreerde of nader rechterlijk bevel;(…..)”
VSE heeft op 13 april 2016 ten laste van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [medegedaagde] bewijsbeslag gelegd. Het bewijsbeslag is gelegd met hulp van de ICT-deskundige Riscon [vestigingsplaats 3] B.V., hierna Riscon.
Bij brief van 21 april 2016 heeft de advocaat van VSE [geïntimeerde 1] verzocht om toestemming voor onder meer onderzoek aan de kopieën van de in het beslagrekest genoemde bescheiden en de inzage daarin. De toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde 1] heeft VSE in reactie daarop bij mail van 25 april 2016 bericht dat [geïntimeerde 1] zich akkoord verklaarde met het ‘geschetste onderzoek/inzage etc.’
Riscon heeft op basis van die toestemming een selectie gemaakt van de onder [geïntimeerde 1] in beslag genomen bescheiden. Zij heeft bij brief van 4 of 5 mei 2016 aan [geïntimeerde 1] medegedeeld:
“Betreft: Selectie digitale / papieren bescheiden(…..)Hierbij ontvangt u een selectie van de in beslag genomen papieren bescheiden die na onderzoek aan de, in het verzoekschrift C/02/313465 productie VI, VII en VIII vermelde zoekcriteria voldoen.In het kader van ‘Equality of Arms’ geven wij u de gelegenheid om te reageren op deze selectie.Mocht u het niet eens zijn met één of meerdere stukken in de selectie, dan ontvangen wij graag uitgebreid en onderbouwd de redenen waarom alsmede de stukken waar het om gaat.Uw reactie ontvangen wij graag vóór 9 mei om 10:00 uur aanstaande, wanneer uw reactie uitblijft gaan wij over tot het verstrekken van de geselecteerde bescheiden aan de verzoekende partij.”
De huidige advocaat van [geïntimeerde 1] heeft op 9 mei 2016 laten weten dat [geïntimeerde 1] geen toestemming geeft tot bekendmaking van de selectie aan VSE. Bij de selectie bevonden zich volgens de advocaat ook papieren die niet aan de opgegeven criteria voldoen.
Bij beschikking van 9 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv. verlengd met veertien dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de lopende termijn is verstreken. In die beschikking is bepaald dat de verlenging om haar werking te houden binnen acht dagen na het verstrijken van de lopende termijn bij deurwaardersexploot of aangetekende brief aan (onder meer) [geïntimeerde 1] moet zijn meegedeeld. Bij aangetekende brief van 12 mei 2016 heeft de advocaat van VSE aan [geïntimeerde 1] meegedeeld dat de termijn van 28 dagen na de eerste beslaglegging, waarbinnen de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld, is verlengd met veertien dagen.
Op 24 mei 2016 heeft VSE [geïntimeerde 1] in de onderhavige kort geding procedure in eerste aanleg gedagvaard.
Nadat het vonnis waarvan beroep op 23 juni 2016 is gewezen, heeft [geïntimeerde 1] in een afzonderlijke procedure gevorderd dat in het kader van het bewijsbeslag gemaakte kopieën aan hem worden afgegeven. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft deze vordering bij vonnis van 22 juli 2016 afgewezen, overwegende dat de beslagen niet van rechtswege zijn vervallen, de hoofdzaak tijdig is ingesteld en het kort geding volstaat als hoofdzaak in de zin van artikel 700 in verbinding met artikel 704 Rv.