ECLI:NL:GHSHE:2017:821

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
200.170.144_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwaling bij de koop van een tweedehands auto met verborgen schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de gezamenlijke erfgenamen van de heer [erflater] tegen [geïntimeerde] over de koop van een tweedehands auto, een Fiat. De appellanten stellen dat de geïntimeerde, [geïntimeerde], bij de aankoop van de auto niet op de hoogte was van de schade die de auto had opgelopen bij een aanrijding. Het hof heeft in een tussenarrest van 17 mei 2016 [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat [erflater] ten tijde van de verkoop van de Fiat niet heeft meegedeeld dat de auto schade had opgelopen. Het hof heeft diverse getuigenverklaringen gehoord, waaronder die van de vader van [geïntimeerde], een buurman en een vriendin van de vader, die allen bevestigen dat er geen melding is gemaakt van schade aan de auto tijdens de verkoop. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] is geslaagd in het bewijs dat [erflater] ten onrechte niets heeft meegedeeld over de schade aan de auto. Hierdoor slaagt het beroep van [geïntimeerde] op dwaling, en wordt de koopovereenkomst terecht buitengerechtelijk vernietigd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, waarin [geïntimeerde] recht heeft op terugbetaling van de koopprijs en vergoeding van kosten die zijn gemaakt in verband met de auto. De appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.170.144/01
arrest van 28 februari 2017
in de zaak van

1.[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
de gezamenlijke erfgenamen van de heer [erflater] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A. Carli te Roermond,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K.A.M.J. Horsch te VALKENBURG LB,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 mei 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond onder zaaknummer 2730179\CV EXPL 14-928 gewezen vonnis van 21 januari 2015.

4.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 17 mei 2016;
  • het proces-verbaal van de enquête van 14 september 2016;
  • de memorie na enquête van [geïntimeerde] met producties;
  • de antwoordmemorie na enquête van [appellanten c.s.] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

5.De verdere beoordeling

5.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat [erflater] ten tijde van de verkoop van de Fiat aan [geïntimeerde] haar op geen enkele wijze heeft meegedeeld dat de Fiat bij een aanrijding forse schade aan de voorkant had opgelopen.
5.2
Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] op de volgende gronden in dit bewijs geslaagd.
5.2.1
Uit de verklaring van [geïntimeerde] als getuige blijkt dat er drie gelegenheden zijn geweest waarop [geïntimeerde] en [erflater] mondeling met elkaar hebben gesproken over de aankoop door [geïntimeerde] van de Fiat.
De eerste keer was in aanwezigheid van de vader van [geïntimeerde] die de auto heeft bekeken, tijdens de testrit door [geïntimeerde] met [erflater] in de Fiat aanwezig is geweest en voorts bij het daaropvolgende gesprek van [geïntimeerde] met [erflater] aanwezig is geweest.
De tweede keer is [geïntimeerde] naar de Fiat gaan kijken in bijzijn van haar buurman [buurman] , die de auto heeft bekeken en daarbij een gat in de uitlaat heeft ontdekt en ook aanwezig is geweest tijdens de testrit van de Fiat door [geïntimeerde] ; [geïntimeerde] heeft toen met [erflater] gesproken over de defecte uitlaat.
De derde keer is [geïntimeerde] met haar vader en zijn vriendin, [vaders vriendin] , naar [erflater] gegaan om de Fiat te betalen; [geïntimeerde] had dit geld geleend van [vaders vriendin] . Zij zijn toen gedrieën met [erflater] aan een tafel in een ruimte van het bedrijf gaan zitten. In dat vertrek was op een afstand van ongeveer drie meter nog een man aanwezig, die zich niet met het gesprek heeft bemoeid. Getuige [geïntimeerde] heeft ten slotte verklaard over een telefoongesprek met [erflater] na de eerste bijeenkomst, waarbij zij aan [erflater] heeft meegedeeld dat zij maximaal € 3.200,-- wilde betalen en dat [erflater] hiermee instemde.
Volgens getuige [geïntimeerde] heeft [erflater] bij geen van deze gelegenheden gezegd dat de auto bij een aanrijding betrokken was geweest en is er evenmin gesproken over een WOK-status.
5.2.2
Getuige [vader van geintimeerde] , vader van partij [geïntimeerde] (hierna: vader [vader van geintimeerde] ), verklaart dat hij de eerste keer bij de proefrit is meegereden met [geïntimeerde] en [erflater] en dat hij ook aanwezig is geweest bij het gesprek over de Fiat tussen [geïntimeerde] en [erflater] . De tweede keer dat vader [vader van geintimeerde] volgens zijn getuigenverklaring aanwezig is geweest betrof de keer dat [geïntimeerde] de Fiat ging betalen; daarbij waren voorts aanwezig zijn vriendin, mw. [vaders vriendin] , en [erflater] . Deze bijeenkomst vond plaats aan tafel in een kantoor; op enige afstand van die tafel was nog een man aanwezig die aan een soort desk aan het werk was, aldus de getuigenverklaring van vader [geïntimeerde] .
Vader [geïntimeerde] verklaart als getuige dat in zijn bijzijn nooit is gesproken over schade aan de Fiat of over een WOK-melding. De man, die aan de desk werkzaam was tijdens de betaling van de Fiat, heeft zich volgens deze getuige niet met het gesprek bemoeid en heeft helemaal niets gezegd over een WOK-melding.
5.2.3
Getuige [buurman] heeft verklaard dat hij met [geïntimeerde] in [plaats] naar een Fiat is wezen kijken en dat zij toen met die Fiat een rondje hebben gereden. Getuige [buurman] heeft voorts verklaard dat hij een gat in de uitlaat van die Fiat had opgemerkt en dat hij tegen de verkoper heeft gezegd dat zij een nieuwe uitlaat en een APK wilden en dat de verkoper daarmee instemde. Volgens getuige [buurman] is hij de hele tijd aanwezig geweest bij het gesprek van [geïntimeerde] met de verkoper en is er toen niets gezegd over een grote schade aan de Fiat of over een WOK-status of een RDW keuring.
5.2.4
Getuige [vaders vriendin] heeft verklaard dat zij met [geïntimeerde] en haar vader is meegegaan om de auto op te halen en dat zij aan [geïntimeerde] geld heeft geleend voor de aankoop van de auto. Getuige [vaders vriendin] heeft verklaard dat zij gedrieën met [erflater] aan een tafel in een bedrijfsruimte hebben gezeten en dat [erflater] in haar bijzijn niets heeft gezegd over een WOK-status of dat de auto een forse schade aan de voorkant zou hebben gehad. Volgens getuige [vaders vriendin] zat er in die bedrijfsruimte op enige afstand nog een persoon, die zich niet met het gesprek bemoeide en ook niets heeft gezegd. Ook verklaart getuige [vaders vriendin] dat er in die tijd niemand de bedrijfsruimte binnen is komen lopen.
5.2.5
Naar het oordeel van het hof zijn de getuigenverklaringen van vader [geïntimeerde] , [buurman] en [vaders vriendin] zodanig sterk en betreffen zij zodanige essentiële punten, dat zij op zichzelf het probandum kunnen dragen. Voor zover echter al sprake zou zijn van onvolledig bewijs is het hof van oordeel dat de verklaring van getuige [geïntimeerde] , een partijverklaring, als aanvulling strekt op dit onvolledige bewijs.
5.2.6
De schriftelijke verklaring van [getuige 1] (prod. H2 mvg) houdt in dat hij aanwezig is geweest bij de koopovereenkomst van de Fiat; het hof begrijpt dat dit de derde bijeenkomst moet zijn. In deze verklaring staat vermeld dat [erflater] in zijn bijzijn aan [geïntimeerde] heeft verteld dat de Fiat een schade-auto was. Als getuige verklaart [getuige 1] dat hij aanwezig was toen “een mevrouw” met [erflater] bij hem op kantoor aan een tafel ging zitten; het hof gaat er vanuit dat dit ook de derde bijeenkomst betrof. Getuige [getuige 1] weet zich kennelijk niet veel meer van deze bijeenkomst te herinneren, behalve dat hij heeft gehoord dat [erflater] aan deze mevrouw zei dat de auto een WOK-schade had gehad en dat hij, [getuige 1] , toen desgevraagd aan die mevrouw heeft “
uitgelegd wat dat betekende en uitgelegd dat dat eigenlijk gunstig voor haar was, omdat de auto dan goed hersteld en opgemeten werd”. Nader ondervraagd verklaart getuige [getuige 1] dat deze uitleg in het algemeen is gegeven, niet speciaal gericht op de Fiat. Getuige [getuige 1] weet zich niet te herinneren of [getuige 2] hierbij aanwezig was.
Bij de gedingstukken bevindt zich ook een schriftelijke verklaring van [getuige 2] (prod. H1 mvg). In deze verklaring staat vermeld dat [geïntimeerde] met haar vader een proefrit heeft gemaakt en dat [getuige 1] daarbij ook aanwezig was en dit kan bevestigen en dat [erflater] toen heeft verteld dat de auto een schadeauto met WOK-melding is geweest maar dat hij deze volledig heeft hersteld. Nu het over de bijeenkomst met de proefrit door [geïntimeerde] in aanwezigheid van haar vader gaat, neemt het hof aan dat dit de eerste bijeenkomst betrof.
Als getuige verklaart dezelfde [getuige 2] echter niets over zijn aanwezigheid tijdens de eerste bijeenkomst, maar wel over een gesprek dat eerst buiten plaatsvond en dat later binnen werd voortgezet op het kantoor aan een tafel. Dit moet derhalve de derde bijeenkomst zijn geweest. Getuige [getuige 2] verklaart dat hij buiten heeft ‘meegekregen’ dat [erflater] vertelde dat de auto waarover ze spraken door de RDW was gekeurd. Voorts verklaart deze getuige dat [erflater] binnen aan [getuige 1] heeft gevraagd om aan de aanwezigen uit te leggen wat een WOK-melding inhield. Ten slotte heeft deze getuige nog verklaard over een (eerder) telefoongesprek tussen hem en [geïntimeerde] waarin [geïntimeerde] gezegd heeft dat de auto schade had gehad en dat ze maar € 3.200,-- wilde betalen.
Naar het oordeel van het hof zijn deze verklaringen niet voldoende duidelijk en consistent om het genoemde bewijs te ontzenuwen. Immers, zo al gesproken is over schade aan de Fiat, is niet duidelijk in welke bewoordingen dit door [erflater] is gedaan. Getuige [getuige 1] verklaart zelf (nader) dat hij slechts in algemene bewoordingen de WOK-melding heeft uitgelegd, zodat dit evenmin voldoende kan bijdragen aan het ontkrachten van het hiervoor genoemde bewijs.
5.3
Nu [geïntimeerde] is geslaagd in het probandum, falen de grieven I tot en met III. Hiermee is vast komen te staan dat [erflater] ten onrechte niets aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld omtrent de forse schade aan de voorkant van de Fiat. Dit brengt mee dat het beroep van [geïntimeerde] op dwaling slaagt, dat de koopovereenkomst terecht buitengerechtelijk is vernietigd en dat [geïntimeerde] recht heeft op terug betaling van de koopprijs.
5.4.1
Grief IV richt zich tegen rechtsoverweging 4.6 van het beroepen vonnis, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] recht heeft op vergoeding van de kosten van het ontvangen en teruggeven van de Fiat, alsmede op vergoeding van uitgaven in de periode waarin zij redelijkerwijze met een verplichting tot teruggave van de Fiat geen rekening behoefde te houden, en die zouden zijn uitgebleven als zij de Fiat niet had ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] op deze gronden recht heeft op betaling van een bedrag van € 2.050,98.
5.4.2
Hetgeen [appellanten c.s.] in dit kader hebben aangevoerd, kan [appellanten c.s.] niet baten. Niet relevant is dat [erflater] een door [geïntimeerde] - volgens [appellanten c.s.] onder valse voorwendselen - opgestelde koopovereenkomst met daarin een garantie voor na de koop bekend geworden gebreken heeft ondertekend zonder - nog steeds volgens [appellanten c.s.] - de tekst eerst te hebben gelezen. Evenmin is relevant dat [geïntimeerde] [erflater] destijds nooit middels een schriftelijke ingebrekestelling heeft gesommeerd tot het doen van herstelwerkzaamheden. Het gaat hier immers om een beroep op dwaling ex artikel 6:228 lid 1 aanhef en sub b BW in verband met een vordering uit hoofde van artikel 6:207 BW. De door [appellanten c.s.] genoemde reguliere onderhoudswerkzaamheden alsmede de aankoop van winterbanden op 13 maart 2014 vallen in beginsel onder de kosten, zoals door de rechtbank in het bestreden vonnis genoemd. [appellanten c.s.] hebben niets aangevoerd dat tot een andere conclusie noopt. Voor zover [geïntimeerde] na de vernietiging van de koopovereenkomst nog gebruik heeft gemaakt van de Fiat, staat daar tegenover dat [geïntimeerde] vlak voor de vernietiging van de koopovereenkomst nog onderhoudskosten heeft gemaakt die niet in voornoemd bedrag begrepen zijn en dat [geïntimeerde] nadien nog onderhoudskosten aan de auto heeft gemaakt, waarvan niet is betwist dat deze noodzakelijk waren. Grief IV faalt derhalve.
5.5
Grief V richt zich tegen rechtsoverweging 4.7 van het beroepen vonnis, waarin [appellanten c.s.] veroordeeld worden om alle benodigde medewerking te verlenen om de tenaamstelling van de Fiat ongedaan te maken, een en ander op straffe van een dwangsom. Hetgeen [appellanten c.s.] in dit kader aanvoeren is niet relevant voor de toewijzing van deze vordering en kan niet afdoen aan voornoemde veroordeling. Ook deze grief faalt.
Geheel ten overvloede derhalve wijst het hof op de rechtsoverwegingen 2.4.2 en 2.4.3 van het tussenarrest van 17 mei 2016, waarin het hof heeft geoordeeld dat [erflater] bij de verkoop van de Fiat aan [geïntimeerde] op enigerlei wijze aan [geïntimeerde] had moeten meedelen dat de Fiat in 2011 aan de voorkant een forse schade had opgelopen door een aanrijding.
5.6
Grief VI richt zich tegen de veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten. Deze grief faalt in het spoor van de overige grieven.
5.7
De conclusie van het voorgaande is dat de grieven falen en dat het beroepen vonnis bekrachtigd dient te worden. [appellanten c.s.] zullen als de in het hoger beroep in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van het hoger beroep, waaronder de getuigentaxen.

6.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 21 januari 2015 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond;
verklaart [appellanten c.s.] niet ontvankelijk in hun vorderingen bij memorie van grieven;
veroordeelt [appellanten c.s.] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijdt, in de kosten van de appelprocedure, welke kosten het hof aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 793,50 voor verschotten en op € 1.896,-- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, O.G.H. Milar en J.I.M.W. Bartelds en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 februari 2017.
griffier rolraadsheer