In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag, die betrekking had op een parkeerincident op 17 maart 2015 in Den Haag, bedroeg in totaal € 61,10. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Heffingsambtenaar handhaafde de aanslag. De belanghebbende ging vervolgens in beroep bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna stelde de belanghebbende hoger beroep in bij het Hof.
Tijdens de zitting op 9 januari 2017 werd vastgesteld dat de echtgenote van de belanghebbende de auto had geparkeerd zonder een geldig parkeerkaartje. Echter, de belanghebbende voerde aan dat zij direct na het parkeren had geprobeerd te betalen, maar dat de eerste parkeerautomaat niet werkte. De parkeercontroleur had de naheffingsaanslag opgelegd, maar de belanghebbende beweerde dat zij een geldig parkeerkaartje had kunnen verkrijgen als de automaat had gewerkt. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende voldoende tijd had moeten krijgen om de parkeerbelasting te voldoen, en dat de omstandigheden van het geval, waaronder de niet-functionerende parkeerautomaat, in haar voordeel moesten worden meegewogen.
Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag niet in stand kon blijven en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en de naheffingsaanslag werd vernietigd. Tevens werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende.