ECLI:NL:GHSHE:2017:698

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
20-000462-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een gemeenteraadslid en de vraag naar politieke immuniteit

In deze zaak gaat het om de belediging van een gemeenteraadslid door een andere gemeenteraadslid tijdens een raadsvergadering. De verdachte, die als raadslid optrad, heeft de aangever beledigd door hem de woorden 'Du verkenskop' toe te voegen. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij immuniteit geniet op basis van de Gemeentewet, die politieke onschendbaarheid biedt aan raadsleden voor uitspraken gedaan in raadsvergaderingen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de uitlating van de verdachte niet heeft plaatsgevonden binnen de raadsvergadering, aangezien deze was geschorst. De verdachte heeft de beledigende uitlating gedaan in de kamer van de burgemeester, waar de vergadering niet meer officieel plaatsvond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen immuniteit toekwam en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de strafvervolging. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan eenvoudige belediging en hem een geldboete van €150,- opgelegd, subsidiair drie dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24c en 266 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000462-16
Uitspraak : 25 januari 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 8 februari 2016 in de strafzaak met parketnummer 03-037820-15 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep..
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen.
De raadsman van verdachte heeft primair bepleit dat het hof zich onbevoegd dient te verklaren dan wel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het hof komt op enig onderdeel tot een andere beoordeling dan de politierechter, maar zal . om redenen van efficiëntie het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 januari 2015, in de gemeente [gemeente], [slachtoffer] in diens tegenwoordigheid mondeling opzettelijk heeft beledigd, door het volgende tegen hem te zeggen: "Du verkenskop" ("jij varkenskop"), althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De bevoegdheid van de rechter tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft zich op de gronden zoals verwoord in zijn pleitnota primair op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de ten laste gelegde uitlating van verdachte jegens aangever aan de verdachte immuniteit toekomt op grond van de regelingen zoals vastgelegd in de artikelen 22, 57 en 82 van de Gemeentewet, zodat de rechter zich onbevoegd dient te verklaren tot kennisneming van het ten laste gelegde feit dan wel het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. De rechter dient zich immers niet te begeven binnen het terrein van het politieke debat en binnen het politieke besluitvormingsproces. De vraag naar de (on)toelaatbaarheid van tijdens het politieke debat gedane uitlatingen is niet ter beoordeling van de rechter. Het is aan de voorzitter van het betreffende debat om zo nodig in te grijpen naar aanleiding van ontoelaatbare uitlatingen.
Het hof stelt het volgende voorop.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat strafrechtelijke immuniteit niet de bevoegdheid van de rechter tot kennisneming van een ten laste gelegd feit regardeert, maar de door de rechter te beoordelen ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ingestelde vervolging.
Het hof zal de verweren dan ook bespreken in het kader van de vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De verdediging heeft ter onderbouwing van het beroep op immuniteit het volgende aangevoerd.
De aan de verdachte verweten uitlating is gedaan binnen de raadsvergadering. De raadsvergadering was niet geschorst omdat de voorzitter, zijnde de burgemeester, niet heeft gehandeld in het kader van zijn in artikel 25 van het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van [gemeente] 2014 (hierna: Reglement), toebedeelde bevoegdheden tot schorsing. Ook is niet voldaan aan het bepaalde in art. 26 van het Reglement. Derhalve dient het daarop volgende politiek debat in de kamer van de burgemeester te worden beoordeeld als een verplaatste en voortgezette raadsvergadering. Op grond van artikel 22 van de Gemeentewet komt de verdachte dan immuniteit toe.
Voor het geval het hof mocht aannemen dat de raadsvergadering wel was geschorst, is het daarop volgend overleg in de kamer van de burgemeester, welk overleg in aanwezigheid van de burgemeester plaatsvond, gericht geweest op politieke besluitvorming, namelijk het opstellen van een motie van afkeuring. Daarmee had dit overleg een formele status. Dit overleg heeft weliswaar plaatsgevonden buiten de openbaarheid, maar gelet op deze formele status van dit overleg valt het binnen de strafrechtelijke immuniteit zoals die is vastgelegd in de artikelen 22, 57 en 82 van de Gemeentewet.
Beoordeling van het immuniteitsverweer
De (wets)artikelen waar de raadsman een beroep op doet, houden het volgende in:
Artikel 22 van de Gemeentewet houdt – voor zover hier van belang – in dat de leden van het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging van de raad in rechte niet kunnen worden vervolgd voor hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd.
Artikel 57 van de Gemeentewet houdt – voor zover hier van belang – in dat de leden van het college (d.w.z. het college van burgemeester en wethouders) en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging in rechte niet kunnen worden vervolgd voor hetgeen zij in de vergadering van het college hebben gezegd.
Artikel 82 van de Gemeentewet houdt – voor zover hier van belang – in dat de raad raadscommissies kan instellen die besluitvorming van de raad kunnen voorbereiden en met het college of de burgemeester kunnen overleggen en dat artikel 22 van overeenkomstig toepassing is op een vergadering van een raadscommissie.
Artikel 25, vijfde lid, van het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van [gemeente] 2014 houdt – voor zover hier van belang – in dat de voorzitter ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd kan schorsen.
Artikel 26, tweede lid, van het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van [gemeente] 2014 houdt – voor zover hier van belang – in dat op verzoek van een lid van de raad de raad kan besluiten de beraadslaging voor een door de raad te bepalen tijd te schorsen.
Ter beoordeling van het verweer gaat het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feitelijke gang van zaken:
  • op 27 januari 2015 vond een raadsvergadering plaats van het gemeentebestuur van [gemeente] onder voorzitterschap van de burgemeester;
  • verdachte nam als raadslid (fractievoorzitter van een politieke partij) deel aan deze raadsvergadering;
  • ook aangever [slachtoffer] nam als raadslid deel aan de raadsvergadering;
  • raadslid [raadslid] heeft op enig moment tijdens de raadsvergadering aan de voorzitter gevraagd om de vergadering te schorsen;
  • de voorzitter deelt hierop mede dat hij de vergadering schorst en verzoekt de fractievoorzitters naar zijn kamer te komen;
  • de fractievoorzitters, de burgemeester, de griffier en enkele raadsleden onder wie [raadslid] verlaten de raadszaal en begeven zich vervolgens naar de kamer van de burgemeester;
  • verdachte geeft aan het verzoek van de burgemeester geen gehoor en gaat niet naar de kamer van de burgemeester;
  • in de burgemeesterskamer blijkt dat de reden van de door [raadslid] gevraagde schorsing van de raadsvergadering is gelegen in de omstandigheid dat [raadslid] had gehoord dat verdachte tijdens de raadsvergadering bij het verlaten van het spreekgestoelte de burgemeester als ‘achterlijke Heinie’ zou hebben benoemd;
  • na aandringen van raadslid [raadslid 2] besluit verdachte enige tijd later alsnog de burgemeesterskamer binnen te gaan;
  • aldaar wordt verdachte op zijn gedrag aangesproken en verzocht zijn excuses aan te bieden voor hetgeen hij in de raadsvergadering tegen de burgemeester heeft gezegd;
  • verdachte weigert zijn verontschuldigingen aan te bieden; verdachte verklaart hierover dat hij de woorden ‘achterlijke Heinie’ niet heeft gezegd en dat hij daarom niet zijn verontschuldigingen aanbiedt;
  • ook [slachtoffer] spreekt verdachte, bij zijn voornaam, aan op zijn gedrag;
  • verdachte zegt daarop tegen [slachtoffer] dat hij niet met zijn voornaam aangesproken wenst te worden en voegt daaraan toe de woorden: ‘Du verkenskop’;
  • vervolgens wordt in de burgemeesterskamer, kennelijk in afwezigheid van verdachte, een motie van afkeuring jegens verdachte geconcipieerd;
  • de burgemeester heropent daarna in de raadszaal de raadsvergadering en de motie van afkeuring wordt voorgelezen en in stemming gebracht.
Uit de hiervoor weergegeven feitenvaststelling blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat:
  • een raadsvergadering plaatsvond als bedoeld in artikel 22 van de Gemeentewet, waaraan onder andere verdachte en aangever [slachtoffer] deelnamen, welke vergadering op enig moment, op initiatief van raadslid [raadslid], door de voorzitter/burgemeester feitelijk is geschorst;
  • deze schorsing voor alle leden van de raadsvergadering – en dus ook voor verdachte – kenbaar was, nu de burgemeester heeft gezegd dat hij de vergadering schorst, de fractievoorzitters heeft verzocht naar zijn kamer te komen en men vervolgens de raadszaal waar de raadsvergadering plaatsvond heeft verlaten en naar de kamer van de burgemeester is gegaan;
  • verdachte de ten laste gelegde uitlating in de burgemeesterskamer heeft gedaan;
  • de burgemeester de raadsvergadering op enig moment weer heeft heropend.
Op grond van artikel 25, vijfde lid van het Reglement komt de burgemeester een zelfstandige bevoegdheid tot schorsing van de vergadering toe. Dat van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt op verzoek van een raadslid maakt dit niet anders. Het hof is van oordeel dat ‘schorsen ter handhaving van de orde’ als bedoeld in genoemd artikellid ruim dient te worden opgevat en dat ook de onderhavige schorsing door de burgemeester daaronder dient te worden begrepen.
Voor zover de raadsman beoogt te stellen dat de procedure van artikel 26, tweede lid, van het Reglement, volgens welke bepaling de raadsvergadering beslist over een schorsingsverzoek, ten onrechte niet is toegepast, kan het hof de raadsman evenmin volgen. Immers, het verzoek van raadslid [raadslid] tot het schorsen van de raadsvergadering was niet gericht aan de raad doch aan de burgemeester.
Derhalve is het hof – met de politierechter en anders dan de raadsman – van oordeel dat voorafgaand aan de samenkomst in de burgemeesterskamer de raadsvergadering zowel formeel als feitelijk was geschorst. De aan de verdachte verweten uitlating is derhalve niet gedaan binnen de raadsvergadering.
Nu artikel 22 Gemeentewet bepaalt dat politieke onschendbaarheid (immuniteit) geldt voor hetgeen door een raadslid in een raadsvergadering is gezegd en verdachte de uitlating tijdens een schorsing van de raadsvergadering (in de burgemeesterskamer) heeft gedaan, komt verdachte geen immuniteit toe op grond van die bepaling.
De stelling van de raadsman dat ook indien niet zou worden uitgegaan van een geschorste raadsvergadering, verdachte immuniteit toekomt omdat de in de burgemeesterskamer gedane uitlating is gedaan tijdens een formeel, politiek overleg dat daar toen plaatsvond, vindt geen steun in het recht.
Het hof volgt de raadsman wel in zijn stelling dat er na de schorsing in de kamer van de burgemeester in aanwezigheid van de burgemeester en de griffier tussen de fractieleiders een overleg plaats vond over een op te stellen motie van afkeuring, betrekking hebbend op verdachte (de opgestelde motie bevindt zich in het dossier) en dat dit geduid kan worden als een overleg gericht op politieke besluitvorming. Echter dit houdt niet in dat dit overleg valt binnen de immuniteit zoals geregeld in artikel 22 (raadsvergadering), artikel 57 (vergadering van het college) dan wel artikel 82 (vergaderingen van door de raad ingestelde raadscommissies) van de Gemeentewet. De in deze artikelen toegekende immuniteit is immers enkel van toepassing op hetgeen in die vergaderingen is gezegd.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Nu ook anderszins niet is gebleken dat verdachte tijdens het overleg in de burgemeesterskamer politieke immuniteit toekwam, acht het hof het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 januari 2015, in de gemeente [gemeente], [slachtoffer] in diens tegenwoordigheid mondeling opzettelijk heeft beledigd, door het volgende tegen hem te zeggen: "Du verkenskop" ("jij varkenskop").
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijs van het bestanddeel ‘beledigend’
Naar het oordeel van het hof hebben de woorden “Du verkenskop” op zichzelf genomen de strekking [slachtoffer] in zijn eer en goede naam aan te randen en ligt in het gebruik van dergelijke bewoordingen ook besloten dat verdachte het opzet had op krenking van de eer en goede naam van [slachtoffer].
Beroep op artikel 10 EVRM
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hierbij heeft de raadsman onder verwijzing naar jurisprudentie een beroep gedaan op de vrijheid van meningsuiting op grond van artikel 10 EVRM.
De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte, als publiek persoon, toelaatbare kritiek heeft gehad op aangever, als openbaar bestuurder, en dat – nu er een politiek debat plaatsvond en zijn uitlating in dat kader werd gedaan – verdachte een soortgelijke of gelijkwaardige bescherming toekomt als op grond van de immuniteitsregeling het geval zou zijn geweest.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat dit erop ziet dat de context waarbinnen de woorden door verdachte zijn gebezigd het beledigend karakter ervan kan wegnemen, hetgeen tot vrijspraak zou dienen te leiden.
Het hof overweegt als volgt.
Met de politierechter, stelt het hof voorop dat het onder meer in artikel 10, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting niet aan een strafrechtelijke veroordeling in de weg staat, indien die veroordeling een op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM toegelaten beperking van dat recht oplevert, te weten een beperking die bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van – in casu – de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. De strafbaarstelling van belediging vormt een dergelijke beperking.
Zoals hiervoor is overwogen kunnen bijzondere omstandigheden waaronder de uitlating is gedaan het beledigend karakter daaraan ontnemen. Dit kan het geval zijn indien de uitlating wordt gedaan in de context van een publiek debat over zaken van maatschappelijk belang waarbinnen de uitlating een bijdrage levert of kan leveren. Binnen die context dient de uitlating niet onnodig grievend te zijn.
Het hof heeft hiervoor opgemerkt dat er na de schorsing in de kamer van de burgemeester in aanwezigheid van de burgemeester en de griffier tussen de fractieleiders een overleg plaats vond over een op te stellen motie van afkeuring en dat dit geduid kan worden als een overleg gericht op politieke besluitvorming. Dit brengt echter nog niet mee dat de uitlating van verdachte moet worden gezien als het leveren van een bijdrage aan het publiek debat. Het hof is met de politierechter van oordeel dat de bewezen verklaarde uitlating van verdachte niet is aan te merken als een kwalificatie van een standpunt of gedachtegoed van verdachte inzake een aan een politiek of maatschappelijk debat onderworpen kwestie. De uitlating ”Du verkenskop” strekt er naar zijn aard niet toe om een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen door [slachtoffer], maar om een oordeel te geven over [slachtoffer] als persoon. Verdachtes uitlating is niet dienstig geweest aan enig politiek of maatschappelijk debat. Hij ging niet inhoudelijk in op hetgeen aan de orde was tijdens de bijeenkomst in de burgemeesterskamer, maar heeft slechts een reactie gegeven op de wijze waarop hij door [slachtoffer] werd aangesproken. Daarnaast oordeelt het hof de uitlating ook nog als onnodig grievend.
Het hof verwerpt het verweer.
Getuigenverzoek
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi zijn verzoek tot het horen als getuigen van de burgemeester, de griffier en – afhankelijk van hetgeen zij verklaren – raadslid [raadslid] herhaald. Het hof heeft op het eerdere verzoek van de raadsman tot het horen van deze getuigen afwijzend beslist.
Het hof ziet in hetgeen de raadsman ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, mede gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, geen reden om terug te komen op de eerder door het hof genomen beslissing. Het hof acht het horen van de getuigen niet noodzakelijk. Het hof wijst dit verzoek dan ook af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op: eenvoudige belediging.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet het hof geen aanleiding om toepassing te geven aan art. 266, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Niet aannemelijk is geworden dat de in art. 266, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht verwoorde uitsluiting van strafbaarheid zich heeft voorgedaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zich op de kamer van de burgemeester in het bijzijn van diverse andere personen onnodig grievend heeft uitgelaten jegens aangever, waardoor deze in zijn eer en goede naam is aangetast.
Alles afwegend acht het hof – met de politierechter en de advocaat-generaal – oplegging van een geldboete van € 150,- subsidiair 3 dagen vervangende hechtenis passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 266 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten, griffier,
en op 25 januari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.L.P. van Cruchten en mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten zijn buiten staat het arrest mede te ondertekenen.