ECLI:NL:GHSHE:2017:695

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
200.205.579_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 9 december 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed. De appellant had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om verlenging van de schuldsaneringsregeling, maar het hof oordeelde dat de appellant meerdere kernverplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2017 werd duidelijk dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd van zijn sollicitatie-inspanningen en dat hij een nieuwe schuld had laten ontstaan bij zijn zorgverzekeraar. Het hof concludeerde dat de appellant zijn verplichtingen niet had nageleefd en dat er geen reden was om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 februari 2017
Zaaknummer : 200.205.579/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/14/358 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J. van Boekel te Tilburg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 december 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en dan wel de
looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen onder het stellen van de voorwaarde dat hij gedurende de resterende looptijd zijn achterstand in de
boedelafdracht inloopt dan wel nader door het hof te stellen voorwaarden.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van Boekel,
- mevrouw [bewindvoerder 1] , waarnemend voor de heer [bewindvoerder 2] , hierna te noemen:
de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 november 2016;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 27 december 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 23 januari 2017;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 10 februari 2017;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] overgelegde spreekaantekeningen inclusief productie 21 en 22.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 22 september 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 18 augustus 2016 tussentijds beëindigd nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De schuldenaar werkt sinds het begin van de regeling slechts parttime. Derhalve was er sprake van een aanvullende sollicitatieverplichting. Gedurende de schuldsaneringsregeling heeft de schuldenaar slechts enkele bewijzen van door hem verrichte sollicitaties overgelegd, maar onvoldoende en onvolledig. (…)
Over het eerste halfjaar van 2016 heeft de schuldenaar een inkomen gegenereerd van gemiddeld € 368,91 per maand en het tweede halfjaar een inkomen van gemiddeld€ 897,31 per maand. Ook in het jaar 2015 had de schuldenaar een inkomen wat gemiddeld beneden de bijstandsnorm ligt. De schuldenaar weigert een uitkering aan te vragen. Gezien het voorgaande en het feit dat de schuldenaar niet aan zijn sollicitatieverplichting heeft voldaan, stelt de rechtbank vast dat de schuldenaar zich niet maximaal heeft ingezet om een zo groot mogelijke bijdrage voor zijn schuldeisers te genereren. (…)
Verder is er sprake van een nieuwe schuld bij de zorgverzekeraar van € 1.069,-. Volgens deschuldenaar wordt de nieuwe schuld ingelopen. Hij heeft echter geen bewijzen van eenbetalingsregeling overgelegd. (…)
Gedurende de schuldsaneringsregeling is de schuldenaar veelvuldig door de bewindvoerderalsmede door de rechter-commissaris op het belang van het nakomen van de verplichtingengewezen. Op 4 februari 2016 heeft een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden,
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van een verbetering in houding van deschuldenaar sinds het verhoor van 4 februari 2016 ten aanzien van de nakoming van deverplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en daarvoor heeft de schuldenaar ruimschoots de gelegenheid gehad.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Voorafgaand aan en naar aanleiding van het eerdere verhoor heeft [appellant] alle ontbrekende gegevens aan de bewindvoerder toegezonden, hetgeen ook is vastgesteld ter zitting op 11 november 2016. Ten aanzien van de samenwoning merkt [appellant] op dat hij de bewindvoerder wel degelijk heeft gemeld dat hij zou gaan samenwonen. Ook is het niet zo dat [appellant] twee brommers in zijn bezit heeft. [appellant] stelt voorts dat hij meerdere sollicitaties heeft gedaan en zich ook bij meerdere uitzendbureaus heeft ingeschreven. Hij erkent evenwel zich daarbij niet strikt aan de Recofa richtlijn te hebben gehouden, maar hij heeft naar zijn idee echter wel naar de aard van deze richtlijn gehandeld door zijn best te doen om betaald werk te vinden. [appellant] heeft de bewindvoerder ook telkens op de hoogte gehouden van de door hem gedane sollicitaties. De bewindvoerder heeft [appellant] niet aangegeven dat hij niet correct zou hebben gesolliciteerd en voorts is wel gebleken dat hij inspanningen heeft geleverd om betaald werk te krijgen. Inmiddels heeft [appellant] een uitbreiding van zijn uren gekregen bij zijn huidige werkgever en heeft hij een baan gevonden als afwashulp. De gedane sollicitaties hebben dus wel het gewenste effect gehad en hebben ertoe geleid dat hij inmiddels meer uren en zelfs meer dan full time werkt. Hij is telkens gemotiveerd geweest om te gaan werken, maar stuitte daarbij telkens op diverse afwijzingen. [appellant] is dan ook van mening dat de gestelde tekortkomingen hem niet kunnen worden toegerekend en (deels) gezien hun geringe aard of betekenis buiten beschouwing moeten worden gelaten, zeker gezien het feit dat hij er telkens alles aan heeft gedaan om betaald werk te vinden en dat thans ook heeft gevonden. [appellant] is voorts van oordeel dat er geen sprake is van bovenmatige schulden. Er is weliswaar een achterstand ontstaan in de betaling van de zorgverzekering, maar deze wordt afbetaald. Tot slot erkent [appellant] dat hij tijdens de zitting heeft aangegeven geen bijstandsuitkering aan te willen vragen. De reden daarachter is echter niet vermeld en heeft met de liefde te maken. [appellant] is samenwonend met zijn vriendin en zijn zoontje. Zijn vriendin is van oorsprong Russisch en woonde ook in Rusland. [appellant] vreest dat -wanneer hij een bijstandsuitkering zou aanvragen- de IND de verblijfsstatus van zijn geliefde zal intrekken en hij niet meer kan samenwonen met haar en zijn zoontje. Zij is inmiddels zwanger van hun tweede kind en – naar het hof begrijpt- een eventueel gedwongen vertrek uit Nederland zou een inbreuk vormen op hun recht op family life.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] presenteert een plan van aanpak (productie 21) aangaande het binnen de termijn van een daartoe verlengde schuldsaneringsregeling volledig inlopen van zijn nieuwe schuld aan zijn ziektekostenverzekeraar, met aflossingsbetalingen van € 300,= per maand. Voorts stelt [appellant] dat hij gedurende zijn verblijf in [verblijfplaats] net in staat was om van zijn geringe inkomsten zijn huur en vaste lasten te voldoen. In de kosten van zijn levensonderhoud werd hij nagenoeg volledig ondersteund door zijn moeder. Een aantal malen heeft zijn moeder hem daarnaast ook geholpen met het betalen van zijn huurpenningen. Voorts benadrukt [appellant] dat hij niet besloten heeft om zijn Russische vriendin naar Nederland te halen terwijl hij in de schuldsaneringsregeling zat. Hij is juist de schuldsaneringsregeling ingegaan om haar naar Nederland te kunnen halen. De financiële problematiek waarin hij zich op dat moment bevond en ten aanzien waarvan hij naar eigen zeggen ook druk doende was om deze te verbeteren stonden een gezinsleven in de weg. Zelf vindt hij ook dat deze gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient, maar hij zag op dat moment simpelweg geen andere uitweg meer. Daarbij geeft [appellant] aan dat hij thans, anders dan voorheen, wel bereid is om wanneer zijn inkomsten te laag worden een aanvullende uitkering aan te vragen omdat hij daarbij thans geen negatieve gevolgen voor de verblijfstatus van zijn vriendin meer verwacht. Tot slot geeft [appellant] aan dat mevrouw [financieel-administratief ondersteuner] , die hem thans financieel-administratief terzijde staat, hiervoor wordt betaald door hun gezamenlijke werkgever.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Aan [appellant] is oeverloos verteld dat de schuldsaneringsregeling een uitgelezen kans was om van zijn schulden af te komen. Veel tijd is door de bewindvoerder ook besteed aan de fiscale zaken van [appellant] . Op het moment dat hij in de schuldsaneringsregeling kwam stond er nog een onderneming op zijn naam. Aan [appellant] is ook verteld dat hij zijn boekhouding af moest maken. In eerste instantie is hij daar nog zelf doende mee geweest. Later heeft hij hiervoor mevrouw [financieel-administratief ondersteuner] benaderd, die uiteindelijk ook erin is geslaagd om de zaak af te ronden. Daarnaast is uitgebreid gecommuniceerd over de omstandigheid dat hij er voor diende te zorgen dat er voldoende geldmiddelen binnen zouden komen zodat er een substantieel bedrag binnen zou kunnen komen voor zijn schuldeisers. Ook is steeds gesproken over de kosten van de bewindvoering, welke kosten immers als eerste in mindering gebracht zouden worden bij een toekomstige uitkering. [appellant] slaagde er evenwel niet in om zelfs maar een minimum bedrag (€ 51,50) bijeen te brengen. Zelfs de kosten van hoger beroep zullen om die reden ook niet betaald kunnen worden uit de boedel, indien het eerder gewezen vonnis in stand blijft. Nu [appellant] zijn vriendin en kind heeft te onderhouden, is de norm (vrij te laten bedrag) nog hoger komen te liggen dan tijdens de alleenstaande situatie, zeker toen hij nog bij zijn ouders woonachtig was. Er is hem duidelijk gemaakt dat, nu hij heeft gekozen voor samenwonen met een vriendin die klaarblijkelijk zelf geen inkomsten kan verwerven, een en ander ten koste zal gaan voor de reserveringen bestemd voor zijn schuldeisers. Zelfs de gebruikelijke heffingskorting is niet mogelijk omdat de vriendin, zoals uit de stukken blijkt, haar papieren nog steeds niet in orde heeft. Er kan gesteld worden dat nu [appellant] ervoor heeft gekozen om tijdens de schuldsaneringsregeling nog te gaan samen wonen met een partner die zelf geen inkomsten kan verwerven, een en ander een benadeling van de schuldeisers is. Tijdens de laatste zitting heeft de bewindvoerder nog uitgebreid gesproken met [appellant] over zijn persoonlijke situatie. De bewindvoerder heeft hem daarbij verteld dat hij ter zitting aan zou moeten geven bereid te zijn tot een maximale verlenging van de sanering. Zelfs op dit moment, met de huidige inkomsten, kan [appellant] geen spaarcapaciteit bereiken voor zijn schuldeisers. Eerst over de maand december 2016 slaagt hij erin om met zijn inkomen boven de beslagvrije voet, doch nog onder het vrij te laten bedrag, uit te komen. De bewindvoerder wijst er nog op dat de voorliggende draagkrachtberekening, die ook bij het verzoek tot tussentijdse beëindiging was overlegd, nooit is goedgekeurd door de rechtbank. Immers de procedure voor tussentijdse beëindiging was reeds ingezet toen de gegevens van de partner eindelijk werden overlegd. Bovendien zou de rechtbank in dat geval ook goedkeuring moeten geven aan de door [appellant] zelf geëntameerde persoonlijke omstandigheden. [appellant] zal tijdens de zitting van het hoger beroep dus aan moeten geven op welke wijze hij meent dat er wel spaarcapaciteit bereikt zou kunnen worden. Daarbij zal een maximale verlenging naar vijf jaar zonder meer besproken moeten worden en de bereidheid hiertoe moeten bestaan. Anders zullen de schuldeisers uiteindelijk niets ontvangen. Dit staat overigens los van de feiten en omstandigheden op grond waarvan de tussentijdse beëindiging is gevraagd.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan nog steeds niet helder te hebben hoe [appellant] gedurende een aanzienlijke periode binnen zijn schuldsaneringsregeling ondanks zijn lage inkomsten - en het daarbij ook niet aanvragen van een aanvullende uitkering - in zijn levensonderhoud kon voorzien. Zijn inkomsten waren op papier hiertoe immers ontoereikend en zij sluit dan ook niet uit dat [appellant] gedurende die periode zwart heeft bijgeklust. Daarbij komt dat de financiële ondersteuning die [appellant] van zijn moeder zegt te hebben ontvangen aan de boedel zou hebben moeten toekomen, daar het hier feitelijk om giften gaat. Overigens heeft de bewindvoerder de gestelde bijschrijvingen op de rekening van [appellant] , waarmee hij onder meer zijn huur zou hebben betaald, niet kunnen traceren. [appellant] heeft door zijn handelen het belang van zijn schuldeisers dan ook in hoge mate veronachtzaamd en zijn financiële verplichtingen binnen zijn schuldsaneringsregeling ondanks, diverse waarschuwingen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris, geheel naar eigen opvatting ingevuld. Datzelfde geldt volgens de bewindvoerder ook ten aanzien van zijn sollicitatieplicht. [appellant] stelde voortdurend te solliciteren maar overlegde daarvan geen bewijzen. Pas wanneer er een zitting stond gepland kwam hij in aktie en probeerde hij alsnog al zijn tekortkomingen met terugwerkende kracht te herstellen. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd en daarbij aangegeven dat, indien het hof een verlenging van de looptijd zou overwegen, het hier, gelet op de aard, ernst en duur van de geconstateerde tekortkomingen, zou moeten gaan om een maximale verlenging.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende arbeids- en sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen dient een schuldenaar gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) te verrichten alsmede ingeschreven te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus.
Gelet op deze richtlijn solliciteerde [appellant] niet alleen te weinig, van de sollicitaties die [appellant] stelt wel te hebben verricht heeft hij de schriftelijke bewijzen nimmer (tijdig) aan zijn bewindvoerder doen toekomen, alle verzoeken, herinneringen en aansporingen hiertoe van zijn bewindvoerder ten spijt.
3.8.3.
Daarnaast is het hof van oordeel dat [appellant] , door het weloverwogen niet aanvragen van een aanvullende uitkering op het moment dat hij hier gelet op de beperkte hoogte van zijn inkomsten wel recht op had, de (financiële) belangen van zijn schuldeisers toerekenbaar en substantieel heeft geschaad. [appellant] beperkte hierdoor immers zijn spaar- en afdrachtcapaciteit aanzienlijk, hetgeen des temeer klemt nu hij, bij gebreke van een aanvullende uitkering, zijn inkomsten onderhands en daarmee ook bewust buiten het zicht van de bewindvoerder in ieder geval door zijn moeder liet aanvullen. Hetzelfde geldt voor de vergoeding van de kosten van het vliegticket waarmee zijn partner en kind naar Nederland zijn gekomen.
3.8.4.
Voorts is het hof van oordeel dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht eveneens niet naar behoren is nagekomen. Zo blijft tot op de dag van vandaag feitelijk ongewis hoe [appellant] gedurende een substantiële periode van zijn schuldsaneringsregeling, gelet op zijn beperkte (aantoonbare) inkomsten, in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. De door hem gestelde schenkingen van zijn moeder, welke volgens [appellant] via zijn bankrekening plaatsvonden, zijn door de bewindvoerder niet op de betreffende bankafschriften aangetroffen en zouden bovendien, immers zijnde schenkingen, aan de boedelrekening hebben moeten worden afgedragen, hetgeen niet is geschied. Hoewel hiervan niet onomstotelijk is gebleken kan het hof zich daarbij bovendien maar moeilijk aan de indruk onttrekken dat [appellant] gedurende deze periode kon beschikken over alternatieve, door hem niet aan de bewindvoerder kenbaar gemaakte inkomstenbronnen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op hem/haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
3.8.5.
Daar komt bij dat [appellant] eveneens een nieuwe, en gelet op de hoogte van zijn vrij te laten bedrag bovendien bovenmatige, schuld heeft laten ontstaan bij zijn zorgverzekeraar van ruim € 1.000,00, hetgeen ingevolge artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Fw niet is toegestaan. Hierbij is het hof tot slot bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.6.
Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals door hem is verzocht, te verlengen. Daargelaten nog dat het financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schuld en de boedelachterstand in ieder geval gedurende het eerste half jaar uitsluitend voorziet in het inlopen van de nieuwe schuld met substantiële bedragen, terwijl [appellant] in het verleden niet in staat is gebleken tot reguliere betaling van de verschuldigde zorgpremie(s), en niet in het inlopen van de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ontbreekt – terwijl er binnen voornoemd plan van aanpak ook geen rekening is gehouden met het verrichten van de reguliere boedelafdrachten. Met de bewindvoerder heeft het hof er in de gebleken omstandigheden en vanwege de nog steeds bestaande onduidelijkheden geen vertrouwen in dat [appellant] gezien zijn eerdere opstelling wel zijn verplichtingen in een verlenging voor 100% zal gaan naleven.
3.8.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2017.