3.8.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende arbeids- en sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen dient een schuldenaar gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) te verrichten alsmede ingeschreven te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus.
Gelet op deze richtlijn solliciteerde [appellant] niet alleen te weinig, van de sollicitaties die [appellant] stelt wel te hebben verricht heeft hij de schriftelijke bewijzen nimmer (tijdig) aan zijn bewindvoerder doen toekomen, alle verzoeken, herinneringen en aansporingen hiertoe van zijn bewindvoerder ten spijt.
3.8.3.Daarnaast is het hof van oordeel dat [appellant] , door het weloverwogen niet aanvragen van een aanvullende uitkering op het moment dat hij hier gelet op de beperkte hoogte van zijn inkomsten wel recht op had, de (financiële) belangen van zijn schuldeisers toerekenbaar en substantieel heeft geschaad. [appellant] beperkte hierdoor immers zijn spaar- en afdrachtcapaciteit aanzienlijk, hetgeen des temeer klemt nu hij, bij gebreke van een aanvullende uitkering, zijn inkomsten onderhands en daarmee ook bewust buiten het zicht van de bewindvoerder in ieder geval door zijn moeder liet aanvullen. Hetzelfde geldt voor de vergoeding van de kosten van het vliegticket waarmee zijn partner en kind naar Nederland zijn gekomen.
3.8.4.Voorts is het hof van oordeel dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht eveneens niet naar behoren is nagekomen. Zo blijft tot op de dag van vandaag feitelijk ongewis hoe [appellant] gedurende een substantiële periode van zijn schuldsaneringsregeling, gelet op zijn beperkte (aantoonbare) inkomsten, in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. De door hem gestelde schenkingen van zijn moeder, welke volgens [appellant] via zijn bankrekening plaatsvonden, zijn door de bewindvoerder niet op de betreffende bankafschriften aangetroffen en zouden bovendien, immers zijnde schenkingen, aan de boedelrekening hebben moeten worden afgedragen, hetgeen niet is geschied. Hoewel hiervan niet onomstotelijk is gebleken kan het hof zich daarbij bovendien maar moeilijk aan de indruk onttrekken dat [appellant] gedurende deze periode kon beschikken over alternatieve, door hem niet aan de bewindvoerder kenbaar gemaakte inkomstenbronnen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op hem/haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
3.8.5.Daar komt bij dat [appellant] eveneens een nieuwe, en gelet op de hoogte van zijn vrij te laten bedrag bovendien bovenmatige, schuld heeft laten ontstaan bij zijn zorgverzekeraar van ruim € 1.000,00, hetgeen ingevolge artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Fw niet is toegestaan. Hierbij is het hof tot slot bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.6.Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals door hem is verzocht, te verlengen. Daargelaten nog dat het financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schuld en de boedelachterstand in ieder geval gedurende het eerste half jaar uitsluitend voorziet in het inlopen van de nieuwe schuld met substantiële bedragen, terwijl [appellant] in het verleden niet in staat is gebleken tot reguliere betaling van de verschuldigde zorgpremie(s), en niet in het inlopen van de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ontbreekt – terwijl er binnen voornoemd plan van aanpak ook geen rekening is gehouden met het verrichten van de reguliere boedelafdrachten. Met de bewindvoerder heeft het hof er in de gebleken omstandigheden en vanwege de nog steeds bestaande onduidelijkheden geen vertrouwen in dat [appellant] gezien zijn eerdere opstelling wel zijn verplichtingen in een verlenging voor 100% zal gaan naleven.
3.8.7.Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.