In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het faillissement van Komobouw B.V. De Ontvanger van de Belastingdienst had in eerste aanleg verzocht om Komobouw in staat van faillissement te verklaren, maar dit verzoek werd door de rechtbank Oost-Brabant afgewezen op 6 december 2016. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat Komobouw meerdere opeisbare schulden onvoldaan liet. In hoger beroep heeft de Ontvanger zijn verzoek herhaald, waarbij hij nieuwe bewijsstukken heeft overgelegd van vermeende schuldeisers die niet in eerste aanleg waren genoemd. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de Ontvanger inmiddels was opgelopen tot € 82.000,- en dat Komobouw de vordering niet betwistte, hoewel zij aangaf dat er mogelijk nog verrekend kon worden.
Het hof heeft overwogen dat de faillissementsprocedure summierlijk van aard is en dat de aanvrager van het faillissement aannemelijk moet maken dat er sprake is van een vordering, pluraliteit van schuldeisers en dat de wederpartij in de toestand verkeert te hebben opgehouden te betalen. Het hof concludeerde dat de Ontvanger zijn vordering summierlijk had aangetoond en dat er voldoende steunvorderingen waren om de pluraliteit van schuldeisers vast te stellen. Komobouw werd geconfronteerd met het feit dat zij niet bereid leek om haar schulden te betalen, wat leidde tot de conclusie dat zij zich in de toestand bevond te hebben opgehouden te betalen.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en Komobouw B.V. in staat van faillissement verklaard. De rechter-commissaris en curator zijn benoemd, en het hof heeft de griffier opgedragen om kennis te geven van deze uitspraak aan de rechtbank.