ECLI:NL:GHSHE:2017:656

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
200 185 908_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en vervangende toestemming verhuizing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 november 2015, waarin de rechtbank de verzoeken van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing met haar minderjarige dochter heeft afgewezen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en haar verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing alsnog toe te wijzen, dan wel een zorgregeling vast te stellen. De vader verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en vraagt om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 januari 2017, waarbij de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder is niet verschenen. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, wat zij ook heeft gedaan. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en brieven van de raad en de GI.

Het hof overweegt dat de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag meebrengt dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing heeft afgewezen en het hoofdverblijf bij de vader heeft bepaald. De belangen van de minderjarige zijn in deze zaak leidend, en het hof acht de door de rechtbank vastgestelde regeling omtrent de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in het belang van de minderjarige wenselijk. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 23 februari 2017
Zaaknummer: 200.185.908/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/306226 / FA RK 15-6747
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. A.I. Cambier, thans geen,
tegen
[woonplaats],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Uitterhoeve.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- stichting Intervence, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 november 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 februari 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling van gronden, haar primaire verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing alsnog toe te wijzen, subsidiair een zorgregeling vast te stellen tussen haar en de hierna nader te noemen [minderjarige] van een weekend per veertien dagen ingaande donderdagavond (tijdstip afhankelijk van de training) tot maandagavond (tijdstip afhankelijk van de training), alsmede een woensdagmiddag per veertien dagen na schooltijd tot 17:00 uur.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2016, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren dan wel haar verzoek, zo nodig onder verbetering van gronden, af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Uitterhoeve;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 november 2015;
  • de brief met bijlage van de raad d.d. 3 maart 2016;
  • de brief van de raad d.d. 8 december 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 23 december 2016;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 29 december 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 27 maart 1992 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 23 juli 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 22 augustus 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij beschikking van 4 februari 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft en, conform het van die beschikking deel uitmakende door partijen ondertekende ouderschapsplan, een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] afwisselend gedurende een gehele week bij de moeder verblijft en de andere week een gehele week bij de vader.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 april 2013 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, laatstelijk tot 9 oktober 2017. De uithuisplaatsing heeft geduurd tot 22 augustus 2014.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing met [minderjarige] afgewezen en, met wijziging van voornoemde beschikking van 4 februari 2015 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan, bepaald dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vader heeft. Voorts heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend voor school, alsmede een woensdag per veertien (het hof begrijpt: dagen) na school tot 17.00 uur speelt en eet bij de grootouders moederszijde, waarbij de moeder zorg draagt voor het ophalen en brengen van [minderjarige] van en naar [woonplaats van de vader] .
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
De rechtbank heeft de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [woonplaats van de moeder] , onder handhaving van het co-ouderschap, ten onrechte als een negatieve omstandigheid beoordeeld, in strijd met de belangen van [minderjarige] . De verhuizing is voor [minderjarige] eerder een kans in haar ontwikkeling dan een bedreiging. Weliswaar is een wijziging van woonomgeving voor kinderen in het algemeen een ingrijpende gebeurtenis, maar de praktijk leert dat dit meestal van tijdelijke aard is.
Dat [minderjarige] in [woonplaats van de vader] is geworteld kan niet van doorslaggevende betekenis zijn. Immers [minderjarige] ontwikkelt zich tot een jongedame die, nu zij de meeste tijd in [plaats] op school zal doorbrengen, haar blik in de naaste toekomst niet zal beperken tot [woonplaats van de vader] .
De noodzaak om naar [woonplaats van de moeder] te verhuizen komt niet enkel voort uit de subjectieve wens van de moeder om met haar vriend te gaan samenwonen. De spanningen in [woonplaats van de vader] werden de moeder te veel en daarnaast speelden financiële overwegingen een rol van betekenis.
Als [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader heeft, zal zij te veel onder de invloedssfeer van de vader komen te staan. Dit zal het loyaliteitsconflict aanwakkeren in plaats van wegnemen.
Het co-ouderschap moet ook met de verhuizing naar [woonplaats van de moeder] een kans krijgen. De moeder is bereid en in staat om [minderjarige] in de week dat zij bij haar verblijft naar school en sportclubs in [plaats] te brengen en haar daar op te halen.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder laat haar eigen belangen prevaleren boven die van [minderjarige] . [minderjarige] is moe van alle procedures. Zij wil rust en is tevreden met de regeling zoals die nu loopt. [minderjarige] begint het schooljaar 2016/2017 aan de middelbare school in [plaats] . Zij moet tijd hebben om aan school te werken en daarnaast heeft zij tijd nodig voor school en sport. Als [minderjarige] twee uur per dag in de auto zit om van [woonplaats van de moeder] naar [plaats] te gaan en weer terug, gaat er veel kostbare tijd verloren.
[minderjarige] is geboren en opgegroeid in [woonplaats van de vader] , die plaats geeft haar rust en vertrouwen. Inmiddels woont zij al enige tijd bij de vader en dat gaat heel goed. Als zij in de weekenden naar de moeder gaat, ervaart [minderjarige] veel spanning en druk, veelal samenhangend met de vraag of zij al dan niet naar een feestje en/of de voetbalwedstrijd mag gaan.
3.9.
De GI heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De GI heeft voorts gesteld dat, nu [minderjarige] andere sociale activiteiten krijgt, van de moeder verwacht mag worden dat zij zich met betrekking tot de invulling van de contactregeling soepel opstelt.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter hierover een beslissing nemen.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof -na eigen afweging en beoordeling- over neemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige] heeft afgewezen en het hoofverblijf bij de vader heeft bepaald. Het hof is voorts van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde regeling omtrent de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] wenselijk is.
Aanvullend overweegt het hof als volgt.
Uit het gesprek met [minderjarige] en de behandeling ter zitting komt naar voren dat het goed gaat met [minderjarige] . Zij uit zich in positieve bewoordingen over haar leefwereld. Zo vindt zij het gezellig bij de vader, die zij als heel aardig beschrijft. De meeste tijd brengt zij door op haar school in [plaats] en ook daar vindt [minderjarige] het leuk. Heel enthousiast is zij over de trainingen en de wedstrijden bij de voetbalvereniging in [woonplaats van de vader] . Haar familie, zowel van moeders- als van vaderskant, die voor het merendeel woonachtig is in [woonplaats van de vader] , ervaart zij als heel waardevol. De weekenden bij de moeder waardeert [minderjarige] als redelijk positief, hoewel zij ook aangeeft druk en spanning te ervaren omtrent de houding van de moeder wanneer in die weekenden zowel feestjes als voetbalwedstrijden op de agenda staan. De verstandhouding tussen haar en de vriend van de moeder acht [minderjarige] voor verbetering vatbaar. Moeilijk (bespreekbaar) voor [minderjarige] is haar gevoel dat de moeder door haar verhuizing deze vriend boven haar heeft verkozen.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat zij haar leven in [woonplaats van de vader] , positief als dat heeft vorm gekregen, kan continueren. Daarbij past naar het oordeel van het hof de door de rechtbank vastgestelde regeling omtrent de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, waarbij het hof wel wil aantekenen dat, mede gezien de leeftijd van [minderjarige] , goed overleg tussen partijen en een flexibele houding van partijen ten aanzien van die regeling, van wezenlijk belang zijn voor het welslagen daarvan.
De belangen die de moeder aanvoert tot wijziging van het hoofdverblijf en – subsidiair – tot wijziging van de contactregeling acht het hof in strijd met hetgeen op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] te achten is. Het hof laat daarom de belangen van [minderjarige] zwaarder wegen dan die van de moeder.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 november 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en
P.P.M. van Reijsen en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2017.