ECLI:NL:GHSHE:2017:649

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
20-002591-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging van een advocaat met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging van een advocaat. De feiten vonden plaats op 27 januari 2014, toen de verdachte naar het kantoor van de advocaat ging, ontevreden over de rechtsbijstand die deze had verleend. Tijdens dit bezoek heeft de verdachte de advocaat fysiek aangevallen door hem bij de keel vast te grijpen en te duwen, wat leidde tot letsel. De verdachte heeft ook bedreigende uitspraken gedaan, waaronder de mededeling dat hij de advocaat zou vermoorden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan mishandeling en bedreiging. Het hof legde een taakstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de advocaat, voor materiële schade van €360,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof overwoog dat de verdachte zijn geschil niet op de juiste wijze had aangepakt en dat zijn gedrag ernstig was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002591-14
Uitspraak : 7 februari 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te Eindhoven, van 21 augustus 2014 in de strafzaak met parketnummer 01-019889-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken. Subsidiair is verzocht om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2014 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
- die [slachtoffer] (met kracht) bij de keel, althans de nek, heeft vastgegrepen/vastgehouden en/of de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) (naar achteren) heeft geduwd en/of met gebalde vuist heeft geslagen (waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen) en/of
- (met kracht) het hoofd van die [slachtoffer] tegen een (bureau)kast(je) heeft geslagen/gegooid/geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 januari 2014 te Eindhoven, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk mishandelend, een persoon (te weten [slachtoffer] ),
- (met kracht) bij de keel, althans de nek, heeft vastgegrepen/vastgehouden en/of de keel heeft dichtgeknepen/dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- (met kracht) (naar achteren) heeft geduwd en/of met gebalde vuist heeft geslagen (waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen) en/of
- (met kracht) het hoofd tegen een (bureau)kast(je) heeft geslagen/gegooid/geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2014 te Eindhoven en/of Oss, althans elders in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte aan een of meer collega('s) van die [slachtoffer] , te weten [advocaat 2] en/of [advocaat 1] , en/of (aldus) via die [advocaat 2] en/of [advocaat 1] aan die [slachtoffer] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: 'Ik ga naar [slachtoffer] toe en ik ga hem vermoorden!' en/of 'Ik ga [slachtoffer] vermoorden!', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 primair
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling, met voorbedachte raad) is allereerst noodzakelijk dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had.
Het hof stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte ten doel had het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Aldus is geen sprake van boos opzet.
Opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is evenwel ook aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier volgt dat de verdachte de werkkamer van het slachtoffer is binnengestormd, nadat hij de secretaresse van het slachtoffer, die bij de deur stond, heeft weggeduwd. Vervolgens heeft hij het slachtoffer met twee handen tegen de borst naar achteren geduwd, waardoor het slachtoffer (op de grond) is gevallen. Ook is het slachtoffer door de verdachte met zijn hoofd tegen een bureaukastje geduwd. De verdachte heeft voorts het slachtoffer bij de keel vastgegrepen en de keel dichtgeknepen. Het slachtoffer heeft verklaard niet te weten hoe lang de situatie duurde dat hij geen adem kon halen. In zijn herinnering was het niet lang. Overige feiten dienaangaande zijn op grond van het strafdossier niet vast te stellen.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden, te weten het kortstondig vastgrijpen bij en het kort dichtknijpen van de keel alsmede iemand met kracht tegen een kastje duwen, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Het hof heeft gelet op het voorgaande uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. Het hof zal verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
subsidiair:hij op 27 januari 2014 te Eindhoven, opzettelijk mishandelend, een persoon (te weten [slachtoffer] ),
- met kracht bij de keel heeft vastgegrepen/vastgehouden en de keel heeft dichtgeknepen en
- met kracht naar achteren heeft geduwd waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en
- met kracht het hoofd tegen een bureaukastje heeft geduwd,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 27 januari 2014 te Eindhoven en/of Oss, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte aan [advocaat 1] , en aldus via die [advocaat 1] aan die [slachtoffer] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: 'Ik ga [slachtoffer] vermoorden!'.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
A1.
Daartoe is - kort gezegd - aangevoerd dat het opzet op de mishandeling niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte heeft het slachtoffer mr. [slachtoffer] enkel geduwd. Niet kan worden bewezen dat de keel van [slachtoffer] is dichtgeknepen, nu de getuige [secretaresse] daarover in het geheel niet heeft verklaard.
Uit niets blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer] met voorbedachte raad heeft mishandeld, zodat zulks volgens de verdediging ook niet bewezen kan worden verklaard.
B1.
Ten aanzien van de bedreiging stelt de verdediging dat de geuite woorden slechts in vragende vorm zijn gesteld, als een soort roep om hulp uit wanhoop, omdat de verdachte niet wist wat hij met zijn geschil met mr. [slachtoffer] aan moest. Dat levert volgens de verdediging geen bedreiging op in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt, waarbij het hof de gebeurtenissen chronologisch beoordeelt.
B2.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen. Op 27 januari 2014 is de verdachte naar het kantoor van de advocaat mr. [advocaat 1] in Oss gegaan. Aldaar was de verdachte erg opgewonden. Verdachte heeft verklaard dat hij ontevreden was over de rechtsbijstand die de advocaat mr. [slachtoffer] heeft geleverd in een zaak van de neef van de verdachte. Mr. [advocaat 1] heeft verklaard dat de verdachte toen heeft gezegd: ‘Ik ga [slachtoffer] vermoorden!’. De verdachte heeft dit ook zelf bij de politie verklaard. Bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep gaf de verdachte voorts te kennen dat hij erg boos was.
Mr. [advocaat 1] heeft mr. [slachtoffer] die kantoor houdt in Eindhoven, over deze uitlating van de verdachte vrijwel meteen daarna telefonisch in kennis gesteld.
De verdachte is na zijn bezoek aan mr. [advocaat 1] naar mr. [slachtoffer] in Eindhoven gereden om daar zijn beklag te doen over de afwikkeling van de zaak van de neef en om (volgens verdachtes eigen verklaring) een procesdossier op te halen.
De stelling van de verdachte dat de geuite woorden in vragende vorm zijn gesteld, vindt geen steun in het dossier. Immers, niet alleen heeft [advocaat 1] gehoord dat verdachte zei dat hij [slachtoffer] ging vermoorden, dit is ook gehoord door een andere advocaat van dat kantoor, de getuige mr. [advocaat 2] . Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het slachtoffer (indirect) heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. De bedreiging is van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij mr. [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Het hof heeft daarbij de verklaring van de getuige [advocaat 1] betrokken, die heeft verklaard dat hij tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij op zijn hoede moest zijn en dat de verdachte mogelijk naar hem onderweg was.
A2.
Aangekomen op het kantoor van mr. [slachtoffer] is de verdachte naar eigen zeggen nog bozer geweest dan hij reeds was op het kantoor van mr. [advocaat 1] . Dat wordt ook bevestigd door de omstandigheid dat de verdachte de secretaresse van het slachtoffer, die bij de deur van de werkkamer van het slachtoffer stond, heeft weggeduwd.
In de werkkamer heeft de verdachte het slachtoffer met twee handen tegen de borst naar achteren geduwd, waardoor het slachtoffer (op de grond) is gevallen. Ook is het slachtoffer door de verdachte met zijn hoofd tegen een bureaukastje geduwd. De verdachte heeft voorts het slachtoffer bij de keel vastgegrepen en de keel dichtgeknepen. In de kern vindt deze gang van zaken steun in de getuigenverklaring van secretaresse [secretaresse] . Het vastpakken bij de keel past bovendien bij het geconstateerde letsel door de chirurg d.d. 17 februari 2014 (afzonderlijk in dossier gevoegd Aanvraagformulier medische informatie), waar wordt gesproken over meerdere huidbeschadigingen aan de hals, alsmede de Aanvulling medische gegevens d.d. 2 april 2014 (van afdeling Algemene Chirurgie Catharina ziekenhuis aan huisarts Joossens) met daarbij een schrijven van 28 januari 2014 waarin wordt gesproken over “contusie hals na verwurging”, en de foto’s in het procesdossier.
Door op voornoemde wijze te handelen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer letsel en/of pijn zou ondervinden. Gelet op de aard van genoemde gedragingen, die zozeer gericht zijn op het toebrengen van pijn en/of letsel, kan het – bij gebreke van contra-indicaties – niet anders zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Aldus faalt in zoverre het verweer.
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorbedachte raad overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Hoewel de bewezen verklaarde bedreiging een aanwijzing vormt dat met voorbedachte raad is gehandeld, is in het onderhavige geval sprake van de volgende contra-indicaties.
Toen de verdachte op het kantoor van mr. [advocaat 1] was, was hij erg boos over het geschil met mr. [slachtoffer] . Die boosheid werd alleen maar erger, zo blijkt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden. De omstandigheid dat de verdachte (nog steeds) erg boos was toen hij nadien bij het kantoor van mr. [slachtoffer] is aangekomen, blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige] . Het handelen van de verdachte werd aldus door gevoelens van heftige emotie beheerst. Aannemelijk is dan ook dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Nu uit het voorgaande niet is gebleken van kalm beraad en rustig overleg, kan niet worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het verweer slaagt in zoverre, en de verdachte wordt van dat onderdeel vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Het onder 2 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling (feit 1 subsidiair) en bedreiging (feit 2).
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof deze opgelegde straf zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft toepassing van art. 9a van het Wetboek van Strafrecht bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte was ontevreden over de dienstverlening van de advocaat mr. [slachtoffer] . Er bestond onder meer een geschil over de afgifte van een procesdossier. De verdachte heeft hierover advies ingewonnen bij een andere advocaat, te weten mr. [advocaat 1] in Oss. In diens aanwezigheid heeft de verdachte de bewezen verklaarde bedreiging om [slachtoffer] te vermoorden geuit. Vervolgens heeft de verdachte het besluit genomen om naar het kantoor van mr. [slachtoffer] in Eindhoven te rijden. Zonder afspraak is hij daar naar binnen gegaan, heeft hij de secretaresse aan de kant geduwd en vervolgens heeft hij mr. [slachtoffer] mishandeld. Hierdoor is het slachtoffer ernstig in zijn lichamelijke integriteit aangetast. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij op deze manier een geschil de wereld uit wilde helpen en niet heeft gekozen voor de aangewezen weg, namelijk die van dialoog en wellicht het opstarten van een klachtprocedure. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet de verdachte de kwalijkheid van zijn gedrag nog steeds niet in.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof voorts gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2016, betrekking hebbende op de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidssituatie.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak ambtshalve het volgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De verdachte heeft op 1 september 2014 hoger beroep ingesteld. Het hof zal bij arrest van heden - 7 februari 2017 - einduitspraak doen. Aldus wordt eindarrest gewezen na het verstrijken van twee jaren na het instellen van het hoger beroep en daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 5 maanden geschonden.
De verdediging heeft bij faxbericht van 21 augustus 2015 verzocht om het horen van getuigen door de raadsheer-commissaris. Op 3 oktober 2016 is door de raadsman verzocht om aanhouding van de inhoudelijke behandeling. Deze verzoeken zijn door het hof gehonoreerd. Aldus is de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep grotendeels toe te schrijven aan genoemde verzoeken van de verdediging. Gelet op die omstandigheid kan naar het oordeel van het hof worden volstaan met de enkele constatering dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 360,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op vergoeding van een door de benadeelde partij voldaan bedrag aan eigen risico. Deze vordering is door de politierechter bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft de volledige vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdediging heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd tegen de vordering.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Bij gebreke van een inhoudelijke betwisting acht het hof de gevorderde schadevergoeding van € 360,00 integraal toewijsbaar. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 1 maart 2014, zijnde de dag waarop de verschuldigde zorgkosten door de ziektekostenverzekeraar aan [slachtoffer] in rekening zijn gebracht, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 360,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 360,00, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 360,00 (zegge: driehonderdzestig euro)ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 360,00 (zegge: driehonderdzestig euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. H.A.W. Vermeulen en mr. J. Platschorre, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 7 februari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.