ECLI:NL:GHSHE:2017:640

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
20-002393-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennep bewerking en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was betrokken bij een hennepknipperij en heeft samen met anderen hennep bewerkt. Tijdens deze activiteiten droeg hij een masker en had hij een met munitie geladen vuurwapen bij zich. De rechtbank had eerder een vonnis uitgesproken op 24 juni 2016, waartegen de verdachte hoger beroep had ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht en de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die vroeg om vernietiging van het vonnis ten aanzien van de opgelegde straf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het bewerken van henneptoppen en verboden wapenbezit. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de hennepknipperij meegewogen in de strafmaat. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om een lichtere straf op te leggen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot de opgelegde gevangenisstraf en het in beslag genomen masker heeft verbeurd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-002393-16
Uitspraak : 3 februari 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 24 juni 2016 in de strafzaak met parketnummer 02-665280-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep uitsluitend zal vernietigen ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op het beslag. Het vonnis waarvan beroep kan voor het overige worden bevestigd. Gevorderd is dat het hof, voor zover het vonnis zal worden vernietigd, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest en het inbeslaggenomen masker zal verbeurd verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 januari 2014 te Roosendaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres plaats delict] ), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 31726 gram hennep(toppen) en/of ongeveer 35456 gram hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 6 januari 2014 te Roosendaal een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Walther), en/of munitie van categorie III, te weten 16 (scherpe) patronen (merk Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 6 januari 2014 te Roosendaal, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt, in een pand aan de [adres plaats delict] , een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 31726 gram henneptoppen, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 6 januari 2014 te Roosendaal een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Walther), en munitie van categorie III, te weten 16 (scherpe) patronen (merk Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, anders dan in eerste aanleg, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde ontkend dat sprake is van medeplegen en dat hij
bewerkingshandelingen heeft verricht aan henneptoppen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij, samen met verdachte en
[naam medeverdachte 2] , op 6 januari 2014 aanwezig was in de woning aan de [adres plaats delict] te Roosendaal. De rol van verdachte en [naam medeverdachte 2] was om [naam medeverdachte] te assisteren met het (laten) knippen van hennepplanten. Zij hebben in de woning gewacht op de komst van enkele vrouwen die hennep gingen knippen. Deze vrouwen zijn door [naam medeverdachte] opgehaald. Toen de vrouwen waren gearriveerd en de knipwerkzaamheden hadden aangevangen, werden zij door verdachte, [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte 2] in de gaten gehouden. De verdachte droeg daarbij een masker, omdat hij niet herkend wilde worden. Daarnaast had hij een vuurwapen in zijn broeksband ter bescherming van hemzelf, [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte 2] .
Het hof heeft geen reden om aan deze verklaring van [naam medeverdachte] te twijfelen.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 6 januari 2014 vrij had genomen van zijn werk om te knippen. De verdachte heeft voorts verklaard een masker te hebben gedragen, een vuurwapen in zijn broeksband te hebben gestopt en de mensen boven in de woning aan de [adres plaats delict] te Roosendaal te hebben geholpen met het knippen. Eén van de knipsters, [naam hennepknipster] , heeft bovendien verklaard dat de man met het masker, zijnde verdachte, voor heeft gedaan hoe de hennepplanten moesten worden geknipt.
De verdachte heeft in hoger beroep niet onderbouwd waarom zijn verklaring tegenover de politie onjuist is. Nu deze verklaring bovendien steun vindt in de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] en van knipster [naam hennepknipster] , ziet het hof geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
Het voorgaande maakt dat naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het hennepknippen en het toezicht daarop. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het hof, gelet op de beperkte, incidentele rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zal volstaan met oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren en in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Anders dan de rechtbank is het hof op basis van het procesdossier niet overtuigd geraakt van de omstandigheid dat de verdachte als “kwade genius” van de hennepknipperij kan worden beschouwd. Evenwel heeft de verdachte binnen de knipperij een belangrijke rol gespeeld. De verdachte heeft immers de dames, die aldaar te werk waren gesteld, in de gaten gehouden. Daarbij droeg hij een masker om zijn identiteit te verhullen. Daarnaast had de verdachte in de woning een met munitie geladen vuurwapen voorhanden. Hij droeg dat wapen bij zich. Een van de hennepknipsters heeft het wapen ook gezien. Het (zichtbaar) dragen van een geladen vuurwapen weegt het hof als bijzonder ernstig en wordt de verdachte zwaar aangerekend. Voorts had de verdachte nog een magazijn met patronen bij zich.
De onder 1 bewezenverklaarde handelingen betreffen een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. De verdachte heeft met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van de illegale softdrugsindustrie, hetgeen diverse andere vormen van criminaliteit met zich meebrengt. Daarbij merkt het hof op dat in het onderhavige geval een grote hoeveelheid hennep werd bewerkt. Daarnaast is hennep een stof die verslavend werkt. De verdachte heeft zich daarvan niets aangetrokken.
Voor de bepaling van de straf heeft het hof acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en op de straffen die door dit hof in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Alleen al voor het voorhanden hebben van een vuurwapen wordt in de regel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van enkele maanden.
Verder heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 november 2016, betrekking hebbende op de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof kennis genomen van zijn gezinssituatie en het feit dat de verdachte een vast dienstverband heeft.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak ambtshalve het volgende.
De verdachte is op 6 januari 2014 in verzekering gesteld. De rechtbank te Breda heeft, nadat de behandeling van de zaak van de verdachte en drie medeverdachten op 22 maart 2016 door de politierechter is verwezen naar de meervoudige kamer, op 24 juni 2016 vonnis gewezen. Aldus is de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg met ruim vijf en een halve maand geschonden.
Door de verdachte is op 30 juni 2016 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof doet uitspraak op 3 februari 2017. Dit is ruim 7 maanden na het instellen van hoger beroep. Daarmee is de overschrijding van de termijn van berechting in eerste aanleg voldoende gecompenseerd door een voortvarende behandeling in hoger beroep.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan naar het oordeel van het hof, anders dan de verdediging heeft bepleit, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden maken dat niet anders. Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen masker, blijkens het onderzoek ter terechtzitting aan de verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp betreft met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een masker (beslagnummer G 1076703).
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 3 februari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.