ECLI:NL:GHSHE:2017:6048

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
20-000940-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvulling bewijsmiddelen en gronden ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 29 maart 2016. De verdachte, die in voorlopige hechtenis verbleef, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin een voorwaardelijke straf was opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met aanvulling van bewijsmiddelen en gronden voor de oplegging van een ISD-maatregel. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor integrale vrijspraak of een strafmaatverweer.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging en vernieling. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters en getuigen voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de feiten. De bedreiging met GHB werd als ernstig beschouwd, en het hof oordeelde dat de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd moest krijgen, gezien het hoge risico op recidive en de noodzaak om de veiligheid van personen te waarborgen. De beslissing van het hof is genomen na het in overweging nemen van verschillende rapporten en adviezen van deskundigen en de reclassering.

De uitspraak van het hof bevestigt de noodzaak van een ISD-maatregel, waarbij de verdachte de kans krijgt om zijn gedrag te verbeteren, mits hij meewerkt aan de voorgestelde begeleiding. Het hof heeft de beslissing op 24 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij mr. Wagemakers niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000940-16
Uitspraak : 24 maart 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 29 maart 2016, parketnummer 01-846018-15 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-067232-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van het bewijs en de bewijsoverwegingen alsmede met aanvulling van de gronden waarop de rechtbank de oplegging van de ISD-maatregel heeft gebaseerd.
Aanvulling bewijs en bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep door de verdediging ter zake van de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten is aangevoerd, overweegt het hof het volgende.
Met betrekking tot feit 1: bedreiging van [slachtoffer 1]
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat dubbel bewijs voorhanden is voor elke geuite bedreiging. Dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] (de moeder van verdachte) en getuige [getuige 1] niet geheel overeenkomen staat aan bewezenverklaring van dit feit niet in de weg nu zij beiden in de kern gelijk verklaard hebben over hetgeen verdachte had gezegd, namelijk dat hij aangeefster, als zij niet snel geld aan verdachte zou overmaken “
dood zou maken”(verklaring aangeefster) en “
ze (het hof begrijpt: haar) kapot zou maken” (verklaring [getuige 1] ).
Met betrekking tot feit 2: vernieling ruit van de woning van [slachtoffer 1]
De raadsman heeft betoogd dat weliswaar voldoende wettig bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van vernieling van een voordeurruit door de verdachte (om ongeveer 01.00 uur op 17 december 2017), doch dat de overtuiging ontbreekt vanwege de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en haar dochter [slachtoffer 2] . Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Deze worden ook ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] dat zij, toen zij op de avond van 17 december 2015 bij aangeefster [slachtoffer 1] op bezoek was, verdachte aan de telefoon hoorde zeggen “
ik ben binnen 8 minuten daar en dan vliegen de rest van de ramen eruit. Ik kom dadelijk voor het achterraam.” [1] De door de rechtbank ter zake van feit 2 gebezigde bewijsmiddelen worden met deze verklaring van [getuige 1] aangevuld.
Met betrekking tot feit 3: bedreiging van [slachtoffer 2]
Het hof is van oordeel dat het door de rechtbank ter zake van dit feit gebezigde bewijs aanvulling behoeft en wel als volgt.
Het proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer 2] :
Wij (
het hof begrijpt: aangeefster en haar moeder) hebben al hele lange tijd problemen met [verdachte] en met zijn gedrag. Ik zag dat hij mijn fiets, die in de tuin stond, vastpakte en hiermee weg wilde lopen. Omdat ik weet dat hij mijn vorige fiets ook ooit heeft meegenomen en heeft verkocht, wilde ik dat hij mijn fiets liet staan. Ik ben naar buiten gelopen en heb tegen [verdachte] gezegd dat hij mijn fiets moest laten staan.
De raadsman heeft betoogd dat het uitspreken van de woorden “Zal ik jou eens GHB inspuiten” terwijl men een spuit met daarin een doorzichtige vloeistof in de hand heeft, niet kan worden aangemerkt als een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel, hoogstens het dreigen met eenvoudige mishandeling, hetgeen niet strafbaar is.
Het hof deelt deze opvatting niet. Het gebruik van GHB ernstige risico’s kan voor de gezondheid van de gebruiker opleveren en bij een overdosering zelfs tot coma lijden. Ook is niet uitgesloten dat, zoals ook door de raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht, de GHB (of wat daar voor door moet gaan) wordt gemaakt van gootsteenontstopper, hetgeen extra schadelijk is voor de gezond. Het (gedwongen) toedienen van GHB, kan derhalve verregaande lichamelijke consequenties hebben.
Het hof is derhalve van oordeel dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden plaats vond dat bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden en dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het feit dat de spuit waarmee de verdachte dreigde niet voorzien was van een naald doet hier niet aan af nu GHB oraal gebruikt wordt.
Aanvullende gronden oplegging ISD-maatregel
De verdediging heeft in hoger beroep verweer gevoerd tegen het onvoorwaardelijk opleggen van de ISD-maatregel en bepleit dat het gerechtshof in de plaats daarvan aan de verdachte, in overeenstemming met het advies van drs. Steketee, een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen en verdachte in dat kader te verplichten zich te laten behandelen/begeleiden door NEOS.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van de beslissing tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel gevorderd.
In hoger beroep zijn op verzoek van de verdediging de volgende rapporten opgeleverd:
a. a) een psychologisch onderzoek d.d. 21 oktober 2016 opgesteld door drs. S.J.J. Steketee (klinisch psycholoog/ psychotherapeut inhoudende -uitgaande van het feit dat verdachte iedere medewerking aan begeleiding in het kader van een onvoorwaardelijke ISD weigert- het advies om binnen het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel te komen tot vermindering van (het hoge risico op) recidive in de vorm van een stabiele woon-en werkomgeving, trainingen op het gebied van coping en agressieregulatie alsmede systeemtherapie om de conflicten met de familie op te lossen. De deskundige merkt daarbij op dat de voorkeur uit zou gaan naar NEOS als begeleidende en behandelende instantie. Tevens wordt geadviseerd om verdachte te ontslaan van zijn meldplicht en de taken van de reclassering, vanwege de verstoorde relatie met verdachte, terug te brengen tot het monitoren van therapietrouw en het nakomen van afspraken.
b) een reclasseringsadvies d.d. 7 december 2016 waaruit blijkt dat verdachte niet mee wilde werken aan de opstelling van een reclasseringsadvies.
c) een reclasseringsadvies d.d. 23 februari 2017, waarin de reclassering onder meer het volgende rapporteert:
  • NEOS biedt maatschappelijke opvang doch geen behandelingen of trainingen die gericht zijn op het terugdringen van de kans op recidive;
  • het is gelet op de houding van verdachte en het verloop van eerder ingezette hulpverlening niet mogelijk om in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel voorwaarden te stellen waaraan betrokkene zal willen meewerken;
  • toezicht door de reclassering zonder meldplicht zoals door drs. Steketee voorgesteld is niet uitvoerbaar omdat er dan geen zicht is op betrokkene en de verschillende criminogene factoren.
De reclassering blijft derhalve bij het reeds eerder gegeven advies om de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Alles overziende komt het hof, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, tot de slotsom dat, gelet op het hoge risico van recidive bij verdachte en de noodzaak om de veiligheid van personen te beschermen, niet valt te ontkomen aan het onvoorwaardelijk opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel biedt verdachte de kans om, indien hij zijn principiële bezwaren tegen deze plaatsing laat varen, gesteund door zijn familie, oplossingen te vinden voor zijn problemen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 24 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 41-42 van het eindproces-verbaal.