In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht van 6 april 2012. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit grootschalige hennepteelt. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, die het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel op € 365.049,43 had vastgesteld en de veroordeelde had verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het hof zich niet kon verenigen met de vaststelling van het voordeel.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld op basis van de door de advocaat-generaal en de verdediging ingebrachte argumenten. De verdediging stelde dat het voordeel op € 4.500,- moest worden vastgesteld en dat de hennepteelt pas in november 2010 was begonnen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde eerder bij de hennepteelt betrokken was en heeft de periode van hennepteelt vastgesteld op 1 juli 2009. Het hof heeft de opbrengsten van de hennepteelt berekend en de kosten in mindering gebracht, waaronder huur- en elektriciteitskosten.
Uiteindelijk heeft het hof het geschatte voordeel vastgesteld op € 240.461,14, dat op ponds-pondsgewijze wijze over drie betrokkenen is verdeeld. De veroordeelde is verplicht gesteld tot betaling van een bedrag van € 235.461,14 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en heeft de betalingsverplichting gematigd met € 5.000,-. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.