ECLI:NL:GHSHE:2017:6012

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
200.212.703_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag en voogdij over minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het ouderlijk gezag over haar kinderen is beëindigd en een gecertificeerde instelling is benoemd tot voogd. De moeder, die in Aruba woont, verzoekt het hof om het ouderlijk gezag terug te krijgen. De rechtbank had geoordeeld dat de moeder niet in staat was om de kinderen voldoende stabiliteit en veiligheid te bieden. De moeder erkent dat er problemen zijn geweest, maar stelt dat deze zijn veroorzaakt door de invloed van een voormalige pleegmoeder en dat zij met de juiste ondersteuning in staat is om voor haar kinderen te zorgen. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming zijn van mening dat het perspectief van de kinderen in Nederland ligt en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Het hof heeft de zaak aangehouden om nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden voor de kinderen om op Aruba op te groeien, waarbij de rol van de oma als mogelijke voogd wordt onderzocht. Het hof verzoekt de raad om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden en belemmeringen voor een hoofdverblijf van de kinderen op Aruba, en houdt verdere beslissingen aan tot de resultaten van dit onderzoek bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 20 juli 2017
Zaaknummer : 200.212.703/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/227732 / FA RK 16-3999
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Dronkers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 december 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 maart 2017, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voormelde beschikking te vernietigen en het ouderlijk gezag over de kinderen alsnog aan de moeder toe te kennen;
  • verweerder te veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 mei 2017, heeft de GI verzocht – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Dronkers;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Door het hof zijn als informant gehoord:
  • de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
  • mevrouw [oma vaderszijde] , grootmoeder vaderszijde (hierna te noemen: oma).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het raadsrapport van 31 oktober 2016;
  • de brief van de GI d.d. 26 april 2017
  • de brief van de GI d.d. 1 mei 2017;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 3 mei 2017;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 7 juni 2017;
  • de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotitie.
Na zitting heeft de advocaat van de moeder, conform het verzoek van het hof, het hof nog doen toekomen:
- het V-formulier d.d. 16 juni 2017 met brief met bijgevoegd een bereidverklaring van oma om met de voogdij over de kinderen te worden belast.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
  • [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ).
De moeder was – tot de bestreden beschikking – alleen met het gezag over de kinderen belast.
3.2.
Bij beschikking van 3 november 2016 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond:
  • de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voor een periode van drie maanden, met ingang van 3 november 2016 tot 3 februari 2017, verlengd;
  • de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie voor jeugdzorg en die van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 3 november 2016 tot 3 februari 2017 verleend;
  • de raad verzocht om – voor zover dit nog niet is gebeurd – met betrekking tot het verzoek tot gezagsbeëindiging de mogelijkheden te onderzoeken om de kinderen bij oma [oma ] op Aruba te plaatsen alsmede de mogelijkheid om de voogdij aan oma [oma ] over te dragen.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
  • het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] beëindigd;
  • de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in het beroepschrift het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de moeder niet in staat is de kinderen voldoende stabiliteit, (emotionele) veiligheid, continuïteit en structuur te bieden.
De moeder erkent dat de ontwikkeling van de kinderen is bedreigd. Zij erkent ook dat zij soms impulsief is en ondoordachte beslissingen heeft genomen. Het heen en weer verhuizen tussen Aruba en Nederland is niet goed geweest voor de kinderen. Er was echter sprake van een extreme situatie, waarin de moeder zich niet van haar goede kant heeft kunnen laten zien. Dit werd met name veroorzaakt door de voormalige pleegmoeder, mevrouw [voormalige pleegmoeder] . Zij bepaalde de regels, leefde in onmin met alle hulpverlenende instanties, heeft de kinderen in negatieve zin beïnvloed en heeft de moeder onder druk gezet door haar te bewegen naar Nederland te komen. Een en ander wordt erkend door de betrokken instanties (die het gezin van mevrouw [voormalige pleegmoeder] inmiddels van de lijst met pleeggezinnen hebben geschrapt) en is onvoldoende meegewogen door de rechtbank. De opmerking van de moeder ter zitting in eerste aanleg dat zij naar Nederland komt als de kinderen in Nederland blijven wonen, heeft zij gedaan uit moederliefde en duidt niet op wispelturig gedrag.
De moeder was en is nog altijd bereid om alle hulp en steun te aanvaarden. Zij erkent dat zij er nog niet is, maar met de steun van familie en hulpverlenende instanties is zij in staat de kinderen een toekomst bij haar te geven. Er kan niet worden geoordeeld dat de moeder niet in staat is om op een voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien het verzoek aan te houden teneinde nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden bij de moeder dan wel bij het netwerk van de moeder op Aruba, te meer nu de GI van mening was dat het perspectief van de kinderen op Aruba lag. In een onderzoek zou in een “normalere setting” beoordeeld kunnen worden wat de mogelijkheden zijn op een voor de kinderen aanvaardbare termijn. Na de bestreden beschikking heeft de Voogdijraad – in een verslag van 6 februari 2017 – te kennen gegeven dat het perspectief van de kinderen op Aruba ligt. Oma zou het meest geschikt zijn om de kinderen groot te brengen en te belasten met het gezag. De GI is inmiddels van mening dat het perspectief van de kinderen niet op Aruba ligt, hetgeen een belangrijke reden vormt voor het hoger beroep van de moeder. De moeder kan niet beoordelen op basis waarvan de GI tot deze conclusie is gekomen.
Ter zitting bij het hof heeft de moeder voor zover hier van belang – samengevat en zakelijk weergegeven – aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De moeder woont in Aruba samen met de vader en haar (derde) dochtertje. Ook als [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in Nederland blijven wonen, blijft de moeder in Aruba wonen, vanwege haar (derde) dochter. Als het hof van oordeel is dat de moeder niet met het gezag over de kinderen kan worden belast, dan zou de oma met het gezag kunnen worden belast. Zij woont op korte afstand van de ouders en in haar woonplaats zijn de voormalige school van [minderjarige 2] en de crèche van [minderjarige 1] gelegen.
3.5.
De GI voert in haar verweerschrift het volgende aan.
De GI – die kort de geschiedenis van de eerdere ondertoezichtstellingen schetst en erkent dat zij samenwerkingsproblemen heeft ervaren met mevrouw [voormalige pleegmoeder] en dat het gezin van mevrouw [voormalige pleegmoeder] geen formeel bestandspleeggezin meer is – was in eerste instantie van mening dat goed onderzocht diende te worden of er nog enig perspectief voor de kinderen lag op Aruba, gezien de familiebanden van de kinderen daar. De GI heeft de kinderen laten onderzoeken middels een psychodiagnostisch onderzoek en vragen gesteld aan de ouders en familie om zicht te krijgen op de periode van de kinderen op Aruba en aan de Voogdijraad en de Fundacion guia mi om zicht te krijgen op de gelopen processen/procedures. Met alle informatie is uiteindelijk in een team op 6 maart 2017 geconcludeerd dat het perspectief van de kinderen in Nederland ligt. Gebleken is dat de kinderen op Aruba veel onduidelijkheid ervaren over de opvoedsituatie, terwijl ze dringend behoefte hebben aan stabiliteit, rust, duidelijkheid en behandeling voor de opgelopen schade en ontwikkelingsachterstand. De familie kan de kinderen niet bieden wat zij nodig hebben. Het risico op herhaling van relationeel geweld of spanningen tussen de ouders en op onduidelijkheden in de opvoedsituatie wordt als zeer hoog ingeschat.
De moeder is niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. [minderjarige 2] is toe aan rust, stabiliteit, duidelijkheid en behandeling op zo kort mogelijke termijn. [minderjarige 1] is volop bezig met haar hechtingsproces bij de pleegouders, welk proces gecontinueerd dient te worden.
De GI heeft ter zitting bij het hof voor zover hier van belang – samengevat en zakelijk weergegeven – aanvullend het volgende naar voren gebracht.
Het was niet eenvoudig een beslissing te nemen op de vraag of het perspectief van de kinderen in Nederland of Aruba zou moeten liggen. De GI heeft hier niet lichtzinnig over gedacht en een weloverwogen besluit genomen. Het perspectief van de kinderen ligt naar haar mening in Nederland. Het risico dat het, als de kinderen op Aruba komen te wonen, weer mis gaat, acht de GI groot. Hierbij is van belang dat met name [minderjarige 2] inmiddels veel schade heeft opgelopen. Zij gaat waarschijnlijk volgend jaar naar het speciaal onderwijs. Het is de vraag of dit op Aruba ook mogelijk is. Dat is voor de GI onbekend.
Het probleem is vooral dat niet bekend is hoe de toetsing en het toezicht op Aruba is geregeld.
De GI heeft zich ter zitting bereid verklaard met de familie te werken aan een familiegroepsplan. De GI zou het de kinderen gunnen dat zij bij hun familie op Aruba zouden kunnen opgroeien.
3.6.
De raad heeft ter zitting bij het hof voor zover hier van belang – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De raad staat nog altijd achter zijn verzoek om gezagsbeëindiging. Er is geen sprake van onwil bij de moeder, maar van onmacht. De moeder houdt heel veel van de kinderen.
Er dient te worden bezien wat de kinderen nodig hebben. Zij hebben behoefte aan een vaste plek waar ze zich kunnen ontwikkelen. De raad heeft eerder al te kennen gegeven dat dit naar zijn mening niet op Aruba zou moeten zijn. De raad heeft met verbazing kennis genomen van wat zich daar heeft afgespeeld, of beter, wat zich niet heeft afgespeeld. De raad heeft onvoldoende vertrouwen in de situatie op Aruba. Vooral ten aanzien van [minderjarige 2] , gezien haar kindeigen problematiek.
De raad heeft desgevraagd te kennen gegeven dat hij zich wel voorstellen dat het hof nog aanvullende informatie zou willen hebben. De raad heeft zich bereid verklaard nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor de kinderen om op Aruba op te groeien. De GI zou, nu de familie nog in Nederland is, met hen gesprekken kunnen voeren. Een verslag hiervan zou bij het advies van de raad gevoegd kunnen worden.
3.7.
De oma heeft ter zitting bij het hof voor zover hier van belang – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
Zij zou, als het gezag over de kinderen niet bij de moeder (en de vader) kan liggen, met het gezag over hen willen worden belast. De kinderen kunnen bij haar wonen. Zij heeft daarvoor de ruimte. De ouders en overige familie, met wie de oma een goede band heeft, wonen op korte afstand van haar vandaan. De school van [minderjarige 2] is in de woonplaats van de oma gelegen. Deze school is een van de beste scholen op Aruba. Mocht [minderjarige 2] zijn aangewezen op speciaal onderwijs dan zijn daarvoor mogelijkheden. Er zijn ook hulpinstanties in de nabijheid, zoals een psycholoog.
Eerder is het misgegaan, omdat de moeder zonder dat haar familie het wist contact had met mevrouw [voormalige pleegmoeder] , aldus de oma. Het plotselinge vertrek toen, van de moeder met de kinderen, naar Nederland, was ook voor de oma een complete verrassing. De moeder kon toen vertrekken omdat zij het gezag had. Zij is toen beïnvloed door mevrouw de [voormalige pleegmoeder] .
3.8.
De vader heeft ter zitting bij het hof voor zover hier van belang – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
Als de moeder of hij niet met het gezag over de kinderen kan worden belast, dan zou de oma of grootmoeder moederszijde met het gezag over de kinderen kunnen worden belast.
3.9.
Desgevraagd geven zowel de moeder, de vader, als de oma aan dat in het perspectief van de kinderen geen onderscheid dient te worden gemaakt per kind. Of beide kinderen blijven in Nederland, of beide kinderen komen naar Aruba. Het mag niet zo zijn dat slechts een van hen naar Aruba komt en de ander in Nederland dient te blijven.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Ingevolge artikel 1:275, lid 1, BW benoemt de rechtbank een voogd over de minderjarigen, indien de andere ouder het gezag niet voortaan alleen uitoefent.
Ingevolge artikel 1:275, lid 2, BW kan ieder die tot uitoefening van de voogdij bevoegd is tijdens het onderzoek schriftelijk aan de rechtbank verzoeken met de voogdij te worden belast.
3.12.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat aan het wettelijk criterium voor beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen is voldaan. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie echter onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen ten aanzien van de vraag wie, dan wel welke instantie, met de voogdij over de kinderen dient te worden belast. Dit in het licht van de wens van de moeder (en de vader) dat de kinderen op Aruba komen te wonen. De oma, die op Aruba woont, heeft zich bereid verklaard om met de voogdij over de kinderen te worden belast. De mogelijkheden voor de kinderen op Aruba zijn naar het oordeel van het hof nog onvoldoende in beeld gebracht. Dit geldt temeer nu het hof uit het betoog van de GI ter zitting bij het hof opmaakt dat de belemmering voor de kinderen om op te groeien in Aruba niet is gelegen in bijvoorbeeld de situatie van de oma, maar in de instanties op Aruba en / of de ongelukkige afloop van het eerdere verblijf van de kinderen op Aruba. Die ongelukkige afloop van het eerdere verblijf van de kinderen op Aruba wijt het hof vooral aan de omstandigheid dat de moeder op dat moment nog volledig beslissingsbevoegd was en zij aldus, wellicht beïnvloed door mevrouw de [voormalige pleegmoeder] , verkeerde keuzes kon maken, zonder dat een instantie of persoon op Aruba in staat was haar te corrigeren. Voorts is onvoldoende inzichtelijk of en zo ja welke onafhankelijke instantie op Aruba zo nodig met de voogdij zou kunnen worden belast.
De raad heeft zich bereid verklaard nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor de kinderen om op Aruba op te groeien en het hof acht onderzoek naar die mogelijkheden ook nodig.
3.13.
Het hof zal – gezien het vorenstaande – de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor een hoofdverblijf van de kinderen op Aruba, bij de oma dan wel anderszins?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
Het hof overweegt hierbij dat de vraag naar de hoofdverblijfplaats weliswaar niet de vraag is die aan het hof voorligt, maar het antwoord op de vraag naar het hoofdverblijf van de kinderen is mede bepalend voor wie, dan wel welke instantie, met het gezag over de kinderen dient te worden belast.
Om alle opties open te houden, verzoekt het hof de raad tevens te zorgen voor een bereidverklaring van een onafhankelijke instantie op Aruba die tot voogd over de kinderen zou kunnen worden benoemd.
3.14.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.15.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.13. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
verzoekt de raad tevens zorg te dragen voor een bereidverklaring van een onafhankelijke instantie op Aruba die tot voogd over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zou kunnen worden benoemd;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 20 november 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.