ECLI:NL:GHSHE:2017:5974

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
001055-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing vordering tot verlenging gevangenhouding in drugszaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van de verdachte, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de productie van synthetische drugs. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, onder andere vanwege de hoeveelheid synthetische drugs die in zijn omgeving zijn aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten die de gezondheid van anderen in gevaar kunnen brengen. De rechtbank had eerder de vordering tot verlenging van de voorlopige hechtenis afgewezen, maar het hof is van oordeel dat de recidivegrond wel degelijk aanwezig is en dat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de gevangenhouding voor de duur van 60 dagen bevolen, terwijl het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is afgewezen. Het hof benadrukt dat de samenleving niet zal begrijpen dat iemand in deze omstandigheden zijn berechting in vrijheid kan afwachten, gezien de ernst van de zaak en de maatschappelijke impact van drugshandel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Bijzondere zaak, nummer: [nummer]
Parketnummer 1e aanleg: [nummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de rechtbank Limburg van [datum] 2017, waarbij door de officier van justitie in de zaak tegen:

[Naam verdachte]

geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats]
Thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Limburg van [datum] 2017, bij welke beschikking de vordering tot verlenging gevangenhouding van [Naam verdachte] werd afgewezen.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de akte rechtsmiddel waarbij het Openbaar Ministerie beroep heeft aangetekend tegen de afwijzing van de vordering tot verlenging van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft kennis genomen van de schriftuur hoger beroep ex artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering.
Niet aanwezig is de verdachte. Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal, alsmede de raadsman van verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Jegens verdachte bestaan ernstige bezwaren ten aanzien van kort gezegd de productie van synthetische drugs. In een woning waarin verdachte zich bevond, is een werking zijnde tabletteermachine aangetroffen alsmede circa 35.708 tabletten welke indicatief getest MDMA bevatten. Voorts is aangetroffen 75 kilo MDMA poeder/brokken. Tegen verdachte is een bevel bewaring alsmede een bevel gevangenhouding uitgevaardigd op de grond dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wanneer hij zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, zich schuldig zal maken aan een misdrijf als bedoeld in artikel 67a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, meer in het bijzonder een misdrijf waardoor de gezondheid van personen in gevaar kan worden gebracht. De rechtbank heeft vervolgens de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de voorlopige hechtenis afgewezen aangezien naar het oordeel van de rechtbank er weliswaar nog wel sprake is van ernstige bezwaren jegens verdachte, maar er geen grond meer is nu de recidivegrond onvoldoende onderbouwd is.
De officier van justitie heeft in de schriftuur onder meer aangevoerd dat de recidivegrond onverkort aanwezig is en dat deze grond ook de voortzetting van de voorlopige hechtenis rechtvaardigt. Daarbij is aangevoerd dat dit standpunt wordt ingegeven door de hoeveelheid synthetische drugs die zijn aangetroffen waaruit het vermoeden voortvloeit dat verdachte deel uitmaakt van een systeem waar op grote schaal over verdovende middelen kan worden beschikt. Daarbij verwijst de officier van justitie naar een beschikking van dit hof van 20 februari 2017 waarin onder meer het volgende is overwogen:
“ Het gaat in deze zaak om een in werking zijnde drugslaboratorium. Het hof stelt voorop dat in strafrechtelijke termen bij een drugslaboratorium in beginsel sprake is van deelneming door twee of meer personen aan een of meer overtredingen van in elk geval de Opiumwet. Een laboratorium waar drugs worden vervaardigd c.q. de vervaardiging van verdovende middelen wordt voorbereid vormt een omvangrijk gevaar voor de gezondheid van personen gelet op de hoeveelheden die doorgaans worden geproduceerd en vervolgens op de markt worden gebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in verdovende middelen grote sommen geld worden verdiend in relatief korte tijd. Deelnemers aan de opbouw en exploitatie van een dergelijk laboratorium zijn kennelijk gezwicht voor de verleiding van het grote geld en hebben zich niet laten weerhouden door de schade die de producten veroorzaken voor personen, noch hebben zij zich door andere in het algemeen maatschappelijk aanvaarde normen ervan laten weerhouden zich schuldig te maken aan in elk geval overtreding van de Opiumwet. Het in vereniging overtreden van de Opiumwet bevat daarnaast doorgaans geen stimulans om met de overige deelnemer(s) te breken en om de verleiding over te gaan tot het plegen van een of meer overtredingen van de Opiumwet te begaan, te weerstaan.
Derhalve kan, bijzondere omstandigheden daargelaten, in dit soort gevallen met recht en rede gevreesd worden dat de deelnemer zich door de enkele ontmanteling van het laboratorium door de justitie er niet van laat weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit waar zes jaar of meer gevangenisstraf op staat terwijl daardoor bovendien de gezondheid van personen in gevaar kan worden gebracht.”
De onderhavige zaak betreft de productie van verdovende middelen waarbij gelet op de aangetroffen hoeveelheden moet worden aangenomen dat het hier om een samenwerkingsverband gaat dat gericht is op de grootschalige productie van en handel in verdovende middelen. Het is evident dat hierdoor op grote schaal de gezondheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Ten aanzien van deze verdachte bestaan ernstige bezwaren dat hij zich in elk geval aan deze productie schuldig heeft gemaakt. Het moet ook voor hem bekend zijn geweest dat de door hem geproduceerde verdovende middelen verhandeld zouden worden en aldus een gevaar voor de gezondheid van personen zouden kunnen opleveren. Deze productie heeft in vereniging plaatsgevonden en daaraan wordt meestal in relatief korte tijd veel geld verdiend. Daarnaast maakt verdachte vermoedelijk deel uit van een groter geheel waarbinnen onder meer en tenminste de productie van grondstoffen en de verkoop van het eindproduct gecoördineerd worden, van welk organisatorisch geheel het - naar algemene ervaringsregels - lastig is zich daaruit terug te trekken. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wanneer hij zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, zich schuldig zal maken aan een strafbaar feit waardoor de gezondheid van personen in gevaar kan worden gebracht, zoals bedoeld in artikel 67a lid 2 sub 2 van het Wetboek van Strafvordering. Dat oordeel zou anders kunnen zijn wanneer blijkt van bijzondere omstandigheden, maar die zijn niet gebleken.
Het hof is van oordeel dat er sprake is van ernstige bezwaren jegens verdachte ten aanzien van de hem thans verweten strafbare feiten. Voorts is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en/of waardoor de gezondheid en/of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht.
Gelet hierop zal het hof het beroep gegrond verklaren.
Namens verdachte is een verzoek tot schorsing gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft in beginsel het recht zijn berechting in vrijheid af te wachten. Dat kan anders zijn wanneer er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wanneer hij zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, zich schuldig zal maken aan een misdrijf waardoor de gezondheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Hiervoor is uiteengezet dat deze situatie zich in de onderhavige zaak voordoet. In een dergelijk geval dient de rechter op grond van het subsidiariteitsbeginsel na te gaan of niet ook op andere, voor de verdachte minder bezwarende wijze tegemoet kan worden gekomen aan het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis. Dat belang is gelegen in het verschoond blijven van een of meer strafbare feiten gepleegd door verdachte. In de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat het belang dat de samenleving heeft dient te prevaleren boven het belang dat de verdachte heeft bij het in vrijheid afwachten van zijn berechting. Bij de afweging van de verschillende belangen heeft het hof ook rekening te houden met de in de samenleving heersende rechtsovertuiging welke zich naar het oordeel van het hof verzet tegen een schorsing van de voorlopige hechtenis nu de samenleving niet zal begrijpen dat in een zaak als de onderhavige, waarbij door de centrale en lokale overheid grote inspanningen worden verricht om de productie van en de handel in verdovende middelen te bestrijden, niet alleen vanwege het gevaar voor de gezondheid van personen maar ook vanwege het vaak met dit soort criminaliteit gepaard gaand de samenleving ondermijnend gedrag, de verdachte zijn berechting in vrijheid zou mogen afwachten.
Op grond hiervan wijst het hof het verzoek tot schorsing af.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Wijst toe het hoger beroep.
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Beveelt de gevangenhouding voor de duur van 60 dagen.
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan op 2 november 2017
door mr. J.F. Dekking, voorzitter, mr. F.J.M. Walstock en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren, in tegenwoordigheid van mw. A.G.A. Aben, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, 2 november 2017
Gezien d.d.
De directeur van