ECLI:NL:GHSHE:2017:5971

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
001033-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte had eerder een verzoek tot opheffing ingediend, dat door de rechtbank Oost-Brabant was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, op basis van artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet opnieuw in hoger beroep kan komen tegen deze afwijzing, aangezien hij al eerder in beroep is gekomen tegen een vergelijkbare beslissing. Het hof heeft de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen, waaronder een arrest van de Hoge Raad, en geconcludeerd dat de wetgever niet de bedoeling had om meerdere beroepsmogelijkheden te creëren voor dezelfde afwijzing van een verzoek tot opheffing van voorlopige hechtenis. Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Tevens is het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet in behandeling genomen, omdat de verdachte niet-ontvankelijk was verklaard in zijn beroep. De beschikking is ter kennis gebracht van de verdachte door de advocaat-generaal.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Bijzondere zaak, nummer: AVNR. [nummer]
Parketnummer 1e aanleg: [nummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de rechtbank Oost-Brabant van [datum], waarbij namens:

[naam verdachte]

geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans verblijvende in [detentieadres]
hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van [datum], bij welke beslissing het verzoek tot opheffing van de aan [naam verdachte] opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen.
Het hof heeft kennis genomen van de akte rechtsmiddel waarbij namens verdachte tijdig beroep is aangetekend tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, gegeven ter terechtzitting.
Het hof heeft gehoord de verdachte en zijn raadsman alsmede de advocaat-generaal.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het dossier waaruit blijkt dat verdachte eerder hoger beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis welk beroep door het hof bij beschikking van 3 augustus 2017 is afgewezen.
De vraag die zich voordoet is of verdachte thans in zijn beroep kan worden ontvangen.
Het hof overweegt als volgt.
Krachtens de wet, artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft de verdachte het recht om eenmaal in hoger beroep te komen van een afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Krachtens artikel 406, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft de verdachte het recht te appelleren tegen een ter terechtzitting gegeven afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis maar die bepaling laat de algemene regel waarbij de beroepsmogelijkheid is beperkt als genoemd in artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, onverlet. Het hof heeft daarbij mede gelet op de omstandigheid dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 406, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, blijkt dat het niet de bedoeling van de wetgever destijds is geweest om met de introductie van de voorziening om los van het eindvonnis te appelleren tegen een afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis een nieuwe appelmogelijkheid te introduceren:
“In artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is als hoofdregel bepaald dat de verdachte die voor de eerste maal aan de rechtbank schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht, van de afwijzing binnen drie dagen na de betekening van de beslissing van de rechtbank in hoger beroep kan bij het gerechtshof. Daaruit volgt dat de verdachte slechts één keer kan appelleren tegen een beslissing, waarbij een verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. De leden van de GPV-fractie vragen of het onder de voorgestelde regeling mogelijk is dat degene wiens verzoek reeds voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is afgewezen, andermaal een beroepsmogelijkheid krijgt als die afwijzing plaats vindt nadat het onderzoek is geopend. Het is juist dat niet de bedoeling is geweest met de regeling nieuwe beroepsmogelijkheden te creëren; de toevoeging in artikel 406, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is opgenomen ten behoeve van de verdachte die niet eerder om opheffing van zijn voorlopige hechtenis heeft verzocht. Voor het overige biedt de bepaling van artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering een voldoende regeling. De door deze leden opgeworpen vraag naar een mogelijke discrepantie tussen de bepaling van artikel 71, eerste lid, en artikel 406, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering beantwoord ik met verwijzing naar het voorgaande ontkennen", aldus de Nota naar aanleiding van het Verslag, Kamerstukken II 96-97,24219,nr. 12. p.8-9.
Het hof verwijst voorts naar een arrest van de Hoge Raad, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:BZ6526 alsmede naar de Conclusie van de Advocaat-Generaal, ECLI:NL:PHR:2013:BZ6526.
Nu verdachte eerder in beroep is gekomen tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing kan gelet op artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, verdachte thans niet worden ontvangen in zijn hoger beroep.
Het hof verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Ten aanzien van het namens verdachte mondeling ter zitting gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis overweegt het hof dat het hof aan de bespreking daarvan niet toe komt nu de verdachte in zijn beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis niet-ontvankelijk is verklaard.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gedaan op 19 oktober 2017
door mr. R.R. Everaars-Katerberg, voorzitter, mr. G.P.M.F. Mols en mr. M.E.F.H. van Erve, raadsheren, in tegenwoordigheid van mw. B. Yazi-Koçyilmaz, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, [datum]
Gezien d.d.
De directeur van PI Limburg Zuid - De Geerhorst