ECLI:NL:GHSHE:2017:5969

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
Wr 249-03-2017
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juni 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen de raadsheren M. Harthoorn, A.J. Kromhout en M.B.A. van Hout. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de belastingkamer partijdig was, omdat zij niet had gereageerd op verzoeken van de verzoeker om deskundigen en getuigen op te roepen voorafgaand aan de mondelinge behandeling van zijn hoger beroep. De wrakingskamer oordeelde dat er geen wettelijke verplichting bestaat om voorafgaand aan de behandeling van de zaak op dergelijke verzoeken te beslissen. Bovendien werd vastgesteld dat de gronden voor wraking onvoldoende waren om aan te nemen dat de raadsheren partijdig waren of de schijn van partijdigheid hadden gewekt. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen misbruikte, en bepaalde dat een volgend verzoek om wraking in deze zaken niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de hoofdzaken werden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Reisnummer: 200.217.434/01 Datum uitspraak: 15 juni 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de zaken met kenmerken BK-SHE 17/00153 tot en met 17/00157 van
de heer [belanghebbende] ,
hierna te noemen: verzoeker tegen
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna te noemen: de Inspecteur,
strekkende tot wraking van de raadsheren mrs. M. Harthoorn, A.J. Kromhout en M.B.A. van Hout.
1. Het procesverloop
1.1. Bij brieven met dagtekening 14 juni 2017 en 15 juni 2017 is door verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mrs. Harthoorn, Gladpootjes en Van Hout.
1.2. De wrakingskamer heeft voornoemd verzoek ter zitting van 15 juni 2017 behandeld, alwaar verzoeker en mrs. Harthoorn, Kromhout en Van Hout zijn verschenen en gehoord. Bij aanvang van de zitting is verzoeker erop gewezen, dat de samenstelling van de meervoudige belastingkamer, die de hoger beroepen met de kenmerken 17/00153 tot en met 17/00157 zal gaan behandelen, is gewijzigd. Bij de uitnodiging voor de mondelinge behandeling van voornoemde zaken was verzoeker nog medegedeeld dat de belastingkamer is samengesteld uit mrs. Harthoorn, Gladpootjes en Van Hout. De belastingkamer is, in tegenstelling tot hetgeen vermeld is op de uitnodiging, echter samengesteld uit mrs. Harthoorn, Kromhout en Van Hout.
1.3. Verzoeker heeft ter zitting het wrakingsverzoek nader toegelicht. Verzoeker heeft verklaard dat hij (vooralsnog) enkel mrs. Harthoorn, Kromhout en Van Hout wenst te wraken. Betreffende raadsheren hebben schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten. Mrs. Harthoorn, Kromhout en Van Hout hebben ter zitting mondeling gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.4. Na de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de voorzitter het onderzoek gesloten. Na beraad in raadkamer heeft de wrakingskamer aanstonds mondeling deze uitspraak gedaan.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek, kort samengevat, aangevoerd dat de belastingkamer heeft verzuimd om, voorafgaande aan de mondelinge behandeling van de hoger beroepen op de zitting van 15 juni 2017, te reageren op de door hem ingediende verzoeken om de heer [A]
te benoemen als deskundige en om [B] , de rechter die de in de hoger
beroepen bestreden uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft gewezen, en [C] , de bij het wijzen van deze uitspraak betrokken griffier van de rechtbank, op te roepen om als getuigen te verschijnen op voornoemde zitting. Naar het oordeel van verzoeker blijkt uit het voorgaande dat de belastingkamer het, door hem ingediende, hoger beroepschrift onzorgvuldig gelezen heeft. Voorts beroept verzoeker zich erop dat uit het achterwege blijven van een reactie op voornoemde verzoeken blijkt dat de betreffende raadsheren partijdig zijn, althans is bij verzoeker door de hierboven beschreven gang van zaken de indruk gewekt dat deze raadsheren partijdig zijn.

3.Het standpunt van de betreffende raadsheren

Kort samengevat heeft mr. Harthoorn, mede namens mrs. Kromhout en Van Hout, ter zitting opgemerkt dat de hoger beroepen gepland staan voor vandaag, 15 juni 2017, 11:00 uur. Het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek heeft het Hof vanochtend bereikt. De belastingkamer heeft inderdaad nog niet beslist op de door verzoeker ingediende verzoeken. Mr. Harthoorn weerspreekt met klem dat de belastingkamer deze verzoeken over het hoofd gezien heeft. Voorts wijst zij erop dat verzoeker er in de brief met dagtekening 4 mei 2017, waarin hij uitgenodigd is voor betreffende mondelinge behandeling, op gewezen is dat hij getuigen en deskundigen kan meebrengen naar deze zitting of getuigen en deskundigen bij aangetekende brief kan oproepen om te dezer zitting te verschijnen.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn de gronden voor wraking, zoals die zijn afte leiden uit de stukken en uit de door verzoeker ter zitting ingenomen stellingen, onvoldoende om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat mrs. Harthoorn, Kromhout en Van Hout een vooringenomenheid jegens verzoeker koesteren, respectievelijk de schijn van partijdigheid hebben gewekt. De wrakingskamer zal het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek dan ook afwijzen.
4.3.
De wrakingskamer legt aan dit oordeel ten grondslag dat noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie een processuele verplichting volgt om voorafgaande aan de mondelinge behandeling van de hoger beroepen te beslissen op het verzoek om [A] te benoemen als deskundige en het verzoek om [B] en [C] op te roepen als getuigen. Het feit dat de belastingkamer de keuze gemaakt heeft om voorafgaande aan deze mondelinge behandeling nog geen beslissing te geven op
voornoemde verzoeken, blijft derhalve binnen de grenzen van de wet en kan, dientengevolge, niet leiden tot een geslaagd wrakingsverzoek. Ook voor het overige heeft de wrakingskamer geen enkele aanwijzing dat betreffende raadsheren blijk hebben gegeven van enige partijdigheid of zelfs op enigerlei de (gerechtvaardigde) vrees voor partijdigheid hebben kunnen opwekken. De inhoudelijke mondelinge behandeling van de hoger beroepen dient immers nog plaats te vinden. De enkele vrees van verzoeker dat betreffende raadsheren dan een voor hem ongunstige beslissing zullen nemen op de door hem ingediende verzoeken, is onvoldoende om de schijn van onpartijdigheid te wekken. Daarbij komt dat de beslissing op de verzoeken moet worden aangemerkt als een rechterlijke beslissing vallende binnen de bevoegdheden
van de belastingkamer. Uit die beslissing, ook als die afwijzend is, kan geen vooringenomenheid worden afgeleid.
4.4.
De wrakingskamer is, mede met inachtneming van hetgeen in het kader van de procedure is overwogen, van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Het onderhavige wrakingsverzoek is ingegeven door een ongefundeerde vrees, vooral op basis van eerdere
ervaringen waarin door rechters negatief voor verzoeker is beslist. Zulke negatieve beslissingen kunnen niet leiden tot een gegrond wrakingsverzoek. Gevreesd moet worden voor nieuwe van zulke bij voorbaat kansloze wrakingsverzoeken. De wrakingskamer zal daarom op grond van artikel 8:18, lid 4 van de Awb
bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaken niet in behandeling wordt genomen.
BESLISSING
Het Hof:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het wrakingsverzoek;
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaken niet in behandeling wordt genomen;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de Inspecteur, alsmede aan de mrs. Harthoorn, Kromhout en Van Hout.
Aldus gedaan door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mr.
J.Swinkels en mr. K. van der Meijde, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Beckers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.
De uitspraak is enkel door de voorzitter en de griffier ondertekend, aangezien mr. J. Swinkels en mr. K. van der Meijde verhinderd zijn deze te ondertekenen.