ECLI:NL:GHSHE:2017:5922

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
200.218.648/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot wraking in een strafzaak met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechter

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. W.E.C.A. Valkenburg, raadsheer in de strafzaak van de verzoeker. De verzoeker, die in Breda woont, had op 12 juni 2017 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat mr. Valkenburg niet onpartijdig was. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 22 augustus 2017, waarbij de verzoeker niet aanwezig was en zijn raadsman, mr. J.F.C. Schnitzler, zich had teruggetrokken. De advocaat-generaal, mr. P.J.J. van Hagen, heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

De verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek onderbouwd met verschillende argumenten, waaronder het gebrek aan vertrouwen in de onafhankelijkheid van mr. Valkenburg en beschuldigingen dat hij als lastig werd neergezet. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Valkenburg. De verzoeker had zelf ingestemd met de raadsman en er was geen bewijs van dwang of onredelijke bejegening door de rechter.

De wrakingskamer concludeert dat het verzoek tot wraking ongegrond is en dat de verzoeker met zijn handelwijze de rechtsgang frustreert. De wrakingskamer heeft daarom besloten dat een volgend wrakingsverzoek in deze strafzaak niet in behandeling hoeft te worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de procesgang in de hoofdzaak wordt voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
Registratienummer: Wraking 250-04-2017
Reisnummer: 200.218.648/01
Datum uitspraak: 29 augustus 2017
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak met parketnummer 20-002372-16 van:
[verzoeker]
geboren te Breda op [geboortedatum]
wonende te [adres],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. W.E.C.A. Valkenburg, raadsheer in het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

Op 8 juni 2017 heeft de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof in hoger beroep een strafzaak tegen verzoeker behandeld. Dit betrof een zogenaamde regiezitting. Op 8 juni 2017 is de strafzaak voor onbepaalde tijd aangehouden, teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen de onderzoekswensen kenbaar te maken.
Bij schrijven van 12 juni 2017 heeft verzoeker de wraking verzocht van de voorzitter van de strafkamer. De voorzitter van de betreffende strafkamer is – anders dan in het wrakingsverzoek staat vermeld - mr. Valkenburg.
Mr. Valkenburg heeft schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
Mr. Valkenburg heeft wel gebruik gemaakt van de gelegenheid schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek. Een afschrift van deze schriftelijke reactie van 7 juli 2017 is aan verzoeker verstrekt.
Verzoeker heeft daarop zijn verzoekschrift schriftelijk aangevuld op 23 juli 2017 en 26 juli 2017.
De wrakingskamer heeft het verzoek in het openbaar behandeld op 22 augustus 2017.
Verzoeker is tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek niet verschenen.
De raadsman van verzoeker, mr. J.F.C. Schnitzler, advocaat te Eersel, heeft het hof op 28 juni 2017 schriftelijk te kennen gegeven dat hij de verdediging van verzoeker heeft neergelegd en dat hij derhalve verzoeker niet zal bijstaan bij de behandeling van het wrakingsverzoek.
Mr. Valkenburg was evenmin bij de behandeling aanwezig.
De advocaat-generaal mr. P.J.J. van Hagen heeft mondeling geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd:
1. Verzoeker wordt door mr. Valkenburg neergezet als iemand die lastig is en als iemand die onredelijke dingen vraagt.
2 Verzoeker wordt gedwongen met een advocaat in zee te gaan die aantoonbaar liegt.
3 Verzoeker heeft geen vertrouwen meer in de onafhankelijkheid van mr. Valkenburg van de strafkamer.
2.2.
Verzoeker heeft in zijn toelichting onder meer gesteld dat het hem vrij staat om zelf zijn verdediging te voeren en dat daarbij de visie van de raadsman niet voorop staat. Zijn raadsman zou hem regelmatig hebben onderbroken en zou niet zijn ingegaan op argumenten.
Mr. Valkenburg zou de verdediging geen enkele kans hebben gegeven om aan te tonen dat verzoeker niet de agressor is en verzoeker zou zijn gedwongen met de raadsman in zee te gaan. Uit het dossier zou een verkeerd beeld van verzoeker naar voren komen. Een raadsman dient alle feiten aan te dragen en niet de belangen van het parlement, het openbaar ministerie en de politie.
Verzoeker heeft verwezen naar het ‘Statuut voor de raadsman in strafzaken’, vastgesteld door de vergadering van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten op 13 november 2003. Ook heeft verzoeker audiobestanden aan de wrakingskamer overgelegd.
2.3.
In reactie op het standpunt van mr. Valkenburg heeft verzoeker nog aangevoerd dat mr. Valkenburg feitelijke informatie heeft weggelaten in zijn reactie en dat mr. Valkenburg tegen de wrakingskamer liegt. Onder meer zou mr. Valkenburg ten onrechte hebben aangevoerd dat verzoeker een tiental advocaten heeft gehad. Verzoeker heeft zichzelf als verdediging gesteld en de denigrerende en arrogante toon van mr. Valkenburg zou in de procedure niet gepast zijn. Ook zou mr. Valkenburg de beslissing in zijn strafzaak in eerste aanleg onjuist hebben aangehaald. Uit de woorden van mr. Valkenburg blijkt van een vooringenomen standpunt en mr. Valkenburg wijkt af van zijn rol als de onafhankelijke en onbevooroordeelde partij.
Verzoeker heeft ingestemd met zijn verdediging door de raadsman mr. Schnitzler, maar mr. Schnitzler gaf geen reactie op zijn verzoeken tot contact.
In het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 juni 2017 zijn cruciale stukken weggelaten, mr. Valkenburg heeft aangeleverde stukken uiterst summier voorgehouden en laat complete ingediende onderdelen niet zien. Ook kreeg verzoeker van mr. Valkenburg niet de beschikking over het complete dossier.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Uit de stukken blijkt dat mr. Valkenburg voor de behandeling van de strafzaak op 7 maart 2017 de advocaat mr. Schnitzler heeft benaderd om, mits verzoeker daarmee in zou stemmen, de verdediging van verzoeker op zich te nemen. Volgens de voorzitter heeft verzoeker op 7 maart 2017 daarmee ingestemd en is de behandeling van de strafzaak aangehouden voor een regiezitting tot 8 juni 2017. Tijdens de zitting van 8 juni 2017 bleek dat er geen ‘face to face’ contact was geweest tussen verzoeker en mr. Schnitzler. Verzoeker heeft ontkend akkoord te zijn gegaan met de toevoeging van mr. Schnitzler als zijn raadsman. Verzoeker en mr. Schnitzler zijn uiteindelijk alsnog overeengekomen dat mr. Schnitzler verzoeker zou bijstaan in de strafzaak. Op 12 juni 2017 heeft verzoeker zonder medeweten van zijn raadsman mr. Schnitzler mr. Valkenburg gewraakt.
4.4.
Verzoeker stelt dat mr. Valkenburg vooringenomen is omdat hij verzoeker heeft neergezet als iemand die lastig is en als iemand die onredelijke dingen vraagt. Het is de wrakingskamer niet gebleken dat er sprake is van een dergelijke bejegening van verzoeker door mr. Valkenburg. Dit blijkt niet uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 juni 2017, wordt verder ook niet onderbouwd door verzoeker en is ter zitting niet toegelicht. De wrakingskamer constateert dat verzoeker zich onbegrepen voelt, doch niet blijkt van vooringenomenheid van mr. Valkenburg jegens verzoeker, althans niet blijkt dat de vrees van verzoeker daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.5.
Verzoeker stelt dat hij wordt gedwongen met een advocaat in zee te gaan die aantoonbaar liegt. De wrakingskamer stelt op grond van het proces-verbaal van de zitting van 8 juni 2017 vast dat verzoeker in elk geval op die datum zelf heeft ingestemd met de toegewezen raadsman. Mr. Schnitzler is een ervaren strafrechtadvocaat en het initiatief van mr. Valkenburg om mr. Schnitzler te benaderen zag op het belang van verzoeker om zich rechtskundig te laten bijstaan. Uit de stukken blijkt niet van enige dwang, immers het was aan verzoeker om al dan niet in te stemmen. De dwang is ook niet door verzoeker onderbouwd. Ook een goede rechtspleging is daarmee gediend. Het is mede vanuit dit oogpunt dat de voorzitter heeft aangedrongen op rechtskundige bijstand. Dat is rechtens een juiste handelwijze. Daaruit blijkt geen vooringenomenheid of een vrees daarvoor die objectief gerechtvaardigd is.
4.6.
Verzoeker stelt dat hij geen vertrouwen meer heeft in de onafhankelijkheid van mr. Valkenburg. De wrakingskamer stelt vast dat het niet meer hebben van vertrouwen geen zelfstandige grond oplevert voor een wraking.
4.7.
De wrakingskamer is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat mr. Valkenburg blijk heeft gegeven van een vooringenomenheid jegens verzoeker, dan wel dat de dienaangaande bij verzoeker bestaande vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.

5.Conclusie

5.1.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking ongegrond is en dient te worden afgewezen.
5.2.
Verzoeker frustreert met zijn handelwijze de bijstand door een raadsman, terwijl hij de benodigde juridische kennis en vaardigheden mist om zijn eigen verdediging in het geding op adequate wijze te voeren. Dat leidt tot een verstoring van de goede rechtsorde en kan een onvoldoende juridisch verweer in het hoofdgeding tot gevolg hebben. Het aandringen door mr. Valkenburg op bijstand van een raadsman is in het belang van verzoeker en een goede rechtspleging.
Het indienen van een wrakingsverzoek op gronden die hier tegenin gaan en niet kunnen leiden tot wraking, heeft een ernstige verstoring en vertraging van de rechtsgang opgeleverd en valt daarmee aan te merken als misbruik van het recht. De wrakingskamer ziet derhalve aanleiding om, met toepassing van artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige strafzaak niet in behandeling hoeft te worden genomen.
B E S L I S S I N G
Het hof:
wijsthet verzoek tot wraking
af;
bepaaltdat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige strafzaak niet in behandeling behoeft te worden genomen;
bepaaltdat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveeltde onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de advocaat-generaal en de voorzitter van de strafkamer, mr. W.E.C.A Valkenburg.
Aldus gedaan door
mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. C.W.T. Vriezen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. M.E. Busser-Roelofse, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.