ECLI:NL:GHSHE:2017:5920

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
20-000888-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op juwelier in Eindhoven met gebruik van vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere vrijspraak van de verdachte voor een gewapende overval op een juwelier in Eindhoven, gepleegd op 28 februari 2012. De verdachte werd aanvankelijk vrijgesproken van de primair ten laste gelegde overval en veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor subsidiaire opzetheling. De officier van justitie ging in hoger beroep, wat leidde tot een herziening van het vonnis.

Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 43 maanden eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch bewijs. De verdachte werd herkend door getuigen en er was bewijs van zijn betrokkenheid bij de overval, waaronder het gebruik van een vuurwapen en de bedreiging van aanwezigen.

Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de gewapende overval, waarbij een grote hoeveelheid sieraden ter waarde van ongeveer € 97.606,- werd gestolen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-000888-13
Uitspraak: 24 november 2017
TEGENSPRAAK - PROMIS

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 28 februari 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-825122-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 HVB te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde (kort gezegd) overval en ter zake van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens zijn de benadeelde partijen in hun respectieve vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en zijn beslissingen genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij de vordering zoals gedaan conform het requisitoir ter terechtzitting van 18 februari 2016 en aldus gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen op de beslaglijst heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze worden teruggegeven aan de verdachte, met uitzondering van de rugzak, welke dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [1] en [2] geheel zullen worden toegewezen en dat de vordering van de benadeelde partij [3] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.960,-, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de gevangenneming van de verdachte zal gelasten.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling. De verdediging heeft zich aan het oordeel van het hof gerefereerd voor zover het de subsidiair ten laste gelegde schuldheling betreft. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Voor het overige heeft de raadsman zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden/juwelen (t.w.v. ongeveer 97.606 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam juwelier] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die juwelen/sieraden onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- onverhoeds de winkel is/zijn binnen gekomen en/of (daarbij) zijn/hun gezicht(en) bedekt had(den) en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht op een of meer voornoemde aanwezige(n) en/of
- (daarbij) de woorden heeft/hebben geroepen: "overval" en/of "liggen" en/of "liggen godverdomme", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- meermalen tegen de deur van het atelier heeft/hebben geschopt en/of
- de vitrines met daarin sieraden/juwelen heeft/hebben kapot geslagen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 februari 2012 tot en met 29 februari 2012 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, een hoeveelheid sieraden/juwelen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die sieraden/juwelen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals deze volgen uit de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, alsmede de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 februari 2012 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid sieraden/juwelen t.w.v. ongeveer 97.606 euro, toebehorende aan [naam juwelier] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders die juwelen/sieraden onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8]
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- onverhoeds de winkel zijn binnen gekomen en waarbij hij, verdachte, zijn gezicht bedekt had en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht op een of meer voornoemde aanwezige(n) en
- de woorden heeft/hebben geroepen: "overval" en "liggen" en "liggen godverdomme", althans woorden van gelijke aard of strekking en
- tegen de deur van het atelier heeft/hebben geschopt en
- de vitrines met daarin sieraden/juwelen heeft/hebben kapot geslagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is op diverse gronden – zoals in de pleitnotities d.d. 18 februari 2016 en ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 november 2017 door de raadsman verwoord – kort gezegd aangevoerd dat de inhoud van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert voor betrokkenheid van verdachte bij de primair ten laste gelegde overval.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de primair ten laste gelegde overval het volgende.
Bewijsmiddelen
Door [slachtoffer 1] [2] is namens de benadeelde [naam juwelier] , gevestigd in het Winkelcentrum [adres juwelier] te Eindhoven, aangifte gedaan van een overval bij [naam juwelier] gepleegd door drie personen op 28 februari 2012 omstreeks 13.30 uur. Bij de overval zijn veel (gouden) sieraden weggenomen.
Het totale schadebedrag bedraagt € 97.606,60. [3]
Omstreeks 13.45 uur die dag zijn verbalisanten P. Verbraak en S.W.G. Raap ter plaatse gekomen en hebben een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de gepleegde overval bij [naam juwelier] . Zij zagen dat diverse etalages in de winkel kapot waren. Door de verbalisanten is geconstateerd dat – voor zover hier van belang – [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 8] ten tijde van het delict in de winkel werkzaam waren. Voorts waren – voor zover hier van belang – [slachtoffer 8] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] ten tijde van de overval als klant in de winkel aanwezig. [4]
Tevens bleek ten tijde van de overval in de winkel aanwezig medewerkster [slachtoffer 8] . [5]
Door de vijf voornoemde werknemers en drie voornoemde klanten van de juwelier zijn verklaringen als getuige afgelegd [6] en tevens aangiftes [7] gedaan ter zake van diefstal met geweld dan wel bedreiging met geweld. Uit deze verklaringen/aangiftes kan worden afgeleid dat de drie daders onverhoeds de winkel zijn binnengekomen, dat zij alle drie een capuchon over hun hoofd hadden (o.a. dossierpagina 150), dat ten minste een van de daders zijn sjaal tot over zijn neus had getrokken (o.a. dossierpagina 141 en 150), dat een van de daders (ook wel dader 1 genoemd) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op aanwezigen (dossierpagina 163 en 174), dat door de daders is geroepen “overval”, “liggen” en “liggen godverdomme” (o.a. dossierpagina 131, 150 en 160), dat door een van de daders tegen de deur van het atelier is geschopt (dossierpagina 141), dat vitrines met daarin sieraden/juwelen kapot zijn geslagen (o.a. dossierpagina 150 en 174) en dat een hoeveelheid aan sieraden/juwelen is weggenomen.
Op de camerabeelden die zijn gemaakt door een in de juwelierswinkel geïnstalleerde bewakingscamera is te zien dat op 28 februari 2012 drie mannen de winkel binnen gaan, dat een van hen (dader 1) enkele in de winkel aanwezige personen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigt, dat met een hamer glasplaten van vitrines worden ingeslagen en dat vervolgens sieraden worden weggenomen.
De daders zijn in volgorde van binnenkomst als dader 1, 2 en 3 aangemerkt. Dader 1 is degene die een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hanteert. Dader 2 is degene die met een hamer de glasruiten inslaat en goederen uit een kapotgeslagen vitrine wegneemt, terwijl dader 3 zich beperkt tot het wegnemen van sieraden. [8]
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 februari 2016 is door het hof kennisgenomen van deze beelden.
Op 29 februari 2012 is via de centrale meldkamer van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost een melding binnengekomen dat een man sieraden te koop aanbood bij de firma [juwelier 2] (in- en verkoop van sieraden/goud en juwelen), gevestigd op de [adres juwelier 2] te Eindhoven. De medewerkster van [juwelier 2] had aan de meldkamer medegedeeld dat zij ervan overtuigd was dat de aangeboden sieraden afkomstig waren van [naam juwelier] , die een dag eerder was overvallen door drie personen. Gelet op de door deze medewerkster gemaakte kopie van het identiteitsbewijs dat de man toonde, kon worden vastgesteld dat de betreffende man was genaamd: [verdachte] .
Diverse politie-eenheden zijn ter plaatse gegaan en zagen bij Juwelier [juwelier 3] (in- en verkoop van goud), gevestigd op de [adres juwelier 3] te Eindhoven (ongeveer 500 meter verwijderd van eerder genoemde [juwelier 2] ), een man aan de balie staan die voldeed aan het door de melder opgegeven signalement. Op de balie voor hem lagen op een tableau een groot aantal sieraden. Hierop is de man, naar later bleek de verdachte [verdachte] , aangehouden.
De betreffende sieraden werden in beslaggenomen. [9]
Op diezelfde dag zijn de onder verdachte in beslaggenomen sieraden [10] door de politie getoond aan het aanwezige personeel van juwelierszaak [naam juwelier] . Door het personeel werden de sieraden herkend als zijnde gestolen tijdens de overval gepleegd op 28 februari 2012. [11]
Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte worden zwarte Nike Air Max schoenen inbeslaggenomen. [12] De verdachte heeft verklaard toen hem deze zwart witte Nike Air Max werden getoond, dat deze schoenen van hem zijn. [13]
Aan de hand van de camerabeelden zijn de zwart/witte schoenen van de eerste dader die de juwelier binnenkomt herkend als zijnde schoenen van het merk/type Nike Air Max.
De verbalisanten merken op dat de genoemde, bij verdachte in beslag genomen schoenen qua merk/type identiek zijn aan de schoenen die door de overvaller worden gedragen. [14]
Op 1 maart 2012 is door de [getuige 1] een rugtas aangetroffen in het water tegen de kant aan van het kanaal op de Kanaaldijk Zuid te Eindhoven. In de rugtas zaten onder meer glasscherven en fotolijstjes en houders voor sieraden. Op één van de fotolijstjes stond “ [naam juwelier] ”. [15] De rugtas is door de politie veiliggesteld [16] en in beslag genomen. [17]
Door aangeefster [slachtoffer 1] zijn de in de rugtas aangetroffen goederen herkend als zijnde weggenomen gedurende de overval. Afgaande op de camerabeelden en de kenmerken (merk/type) van de aangetroffen rugtas relateren de verbalisanten dat kan worden vastgesteld dat deze rugtas is gebruikt bij de overval. [18] De in de rugtas aangetroffen glasscherven zijn veiliggesteld voor nader onderzoek.
Nadat verdachte met de vondst van deze rugzak wordt geconfronteerd, zien de verhorende verbalisanten dat verdachte vanuit een ontspannen houding direct een gespannen houding krijgt, zich zenuwachtig begint te gedragen en onrustig op zijn stoel gaat zitten. [19]
Het Nederlands Forensisch Instituut [20] heeft vergelijkend glasonderzoek verricht met op/in de schoenen van verdachte aangetroffen glasdeeltjes [SIN AAGR5305NL] en het glas uit voornoemde rugtas [SIN AAEA8464NL]. De resultaten van het glasvergelijkend onderzoek worden bezien in het licht van de volgende hypothesen:
Hypothese H5
De stukjes glas [AAEA8464NL] uit de rugtas en de glasdeeltjes uit de schoenen [AAGR5305NL] hebben een gemeenschappelijke bron van herkomst.
Hypothese H6
De stukjes glas [AAEA8464NL] uit de rugtas en de glasdeeltjes uit de schoenen [AAGR5305NL] hebben geen gemeenschappelijke bron van herkomst.
De conclusie van dit onderzoek luidt dat voor tenminste 2 (en ten hoogste 3) van de (11) glasdeeltjes uit de schoenen van verdachte geldt dat de resultaten van het glasvergelijkend onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer deze deeltjes afkomstig zijn van dezelfde bron als de stukjes glas uit de rugtas (hypothese H5) dan wanneer dat niet het geval is.
Dat er afgezien van de tableaus in de rugtas geen glasdeeltjes zijn aangetroffen die afkomstig zijn van vitrines bij de juwelier, acht het hof niet ontlastend voor verdachte. Uit het voorgaande onderzoek blijkt immers vooral dat er een zeker verband is tussen de rugzak en de schoenen van verdachte.
Tijdens zijn politieverhoor op 3 maart 2012 is de [getuige 2] [21] gevraagd naar de overval die was gepleegd op 28 februari 2012 bij [naam juwelier] en zijn hem camerabeelden getoond van deze overval. Bij het zien van de dader, die als eerste de juwelierszaak is binnengekomen en die tijdens de overval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp personen heeft bedreigd, verklaart [getuige 2] : “Dat is [voornaam verdachte] , ik herken hem aan zijn loopje en aan zijn schoenen, zulke schoenen draagt hij altijd.”. [getuige 2] heeft verklaard dat deze [voornaam verdachte] het jongere broertje van [naam] is, woonachtig aan het [adres] te Eindhoven. [voornaam verdachte] was vroeger een vriendje van de getuige.
De broer van [getuige 2] , [getuige 3] [22] , heeft op 6 maart 2012 na het bekijken van de camerabeelden van de overval tegenover de politie verklaard dat de dader met de Nike-schoenen een typisch huppeltje heeft dat hem doet denken aan een donkere jongen, genaamd [voornaam verdachte] , zijnde de broer van [naam] die bij hem in de straat woont. Zij zijn van Somalische afkomst. [getuige 3] verklaart dat hij vroeger heel erg veel met [voornaam verdachte] heeft gevoetbald en dat [voornaam verdachte] ook zo’n typisch huppeltje maakte als hij liep. Hij kent niemand anders die zo’n huppeltje maakt.
De verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor verklaard dat zijn broer [naam] heet, dat [getuige 2] een jongen is die bij hem in de straat woont en dat hij vroeger bevriend was met [getuige 2] en [getuige 3] . [23]
Gelet op voorgaande verklaringen in onderlinge samenhang bezien begrijpt het hof dat met de persoon die “ [voornaam verdachte] ” worden genoemd, de verdachte [verdachte] wordt bedoeld.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2012 is door verbalisanten gerelateerd dat op de camerabeelden van het bewakingssysteem te zien is dat een van de daders (ook wel dader 1 genoemd) een zeer opvallende manier van lopen heeft. Op het moment dat de verdachte [verdachte] naar de verhoorkamer werd gebracht, werd door de verhorende verbalisanten geconstateerd dat zijn “loopje” erg veel gelijkenis vertoont met dader 1 die als eerste de juwelier binnengaat. [24]
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op 14 maart 2012 samen met een getinte jongen in een busje zat voor het vervoer van arrestanten van ’s-Hertogenbosch naar Grave. Deze jongen heeft hem verteld dat hij een gewapende overval met twee andere jongens had gepleegd in Woensel te Eindhoven. Diverse personen hadden hem herkend aan zijn loopje en zijn schoenen. Hij was goed ingepakt en hij had een sjaal om zijn hoofd gewikkeld. De jongen was opgepakt omdat hij de buit bij een juwelier had gebracht. [25] Uit onderzoek is gebleken dat [getuige 4] die dag met de verdachte [verdachte] in het busje had gezeten. [26]
Bespreking verweren
Door de raadsman is ten verweer aangevoerd dat op 16 maart 2012 andermaal een gewapende overval op [naam juwelier] heeft plaatsgevonden en dat er diverse getuigen zijn (onder meer de [getuigen A-B-C] ) die hebben verklaard dat zij de daders van de overval op 16 maart 2012 hebben herkend als dezelfde mannen die de overval op 28 februari 2012 hebben gepleegd. Hetzelfde geldt voor de beelden van de voorverkenning op 10 februari 2012. Nu de verdachte op 16 maart 2012 in voorlopige hechtenis verbleef in verband met zijn vermeende betrokkenheid bij de eerste overval, kan hij niet betrokken zijn geweest bij de tweede overval, aldus de raadsman.
Het hof heeft reeds bij tussenarrest d.d. 3 maart 2016 overwogen dat de verklaringen van de medewerkers van [naam juwelier] , voor zover het betreft de persoon van dader 1 van beide overvallen, niet eenduidig zijn. Er zijn getuigen die hebben verklaard dat dader 1 bij beide overvallen dezelfde persoon was, maar uit de door (andere) getuigen gegeven signalementen blijkt ook dat dader 1 bij de overval van 28 februari 2012 kleiner zou zijn dan dader 1 bij de overval van 16 maart 2012. Uit het dossier van de tweede overval blijkt bovendien dat de politie na vertoning van beelden van beide overvallen in “Opsporing verzocht” diverse meldingen van herkenning heeft ontvangen betreffende dader 1 van de tweede overval.
Ter terechtzitting van 18 februari 2016 heeft het hof aan de hand van de camerabeelden van beide overvallen en de voorverkenning op 10 februari 2012 vastgesteld dat dader 1 van de tweede overval grote gelijkenis vertoont met degene die bij de voorverkenning de juwelierszaak heeft bezocht en dat diens houding en lengte niet overeenkomt met die van dader 1 bij de eerste overval. [27] Dit verweer van de raadsman gaat derhalve niet op.
Bij de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde acht het hof van zwaarwegend belang dat verdachte zéér kort na de overval op [naam juwelier] – naar eigen zeggen diezelfde dag – in het bezit is geweest van een deel van de bij deze overval weggenomen sieraden en dat verdachte deze sieraden een dag na de overval ten verkoop heeft aangeboden bij andere juweliers.
De verdachte heeft weliswaar verklaringen afgelegd over het feit dat hij zo kort na de overval in het bezit was van een deel van de weggenomen buit (hij zou deze in een plastic tas of zak(je) in een park vlakbij wat struiken hebben gevonden), maar het hof acht deze verklaringen niet geloofwaardig. Bovendien is door verdachte in strijd verklaard met de onderzochte gegevens over het gebruik van de OV-chipkaart door verdachte die dag. De omstandigheid, zoals door de raadsman naar voren is gebracht, dat verdachte mogelijk door zijn cognitieve beperkingen wisselend heeft verklaard, maakt naar het oordeel van het hof niet dat deze verklaring als geloofwaardig moet worden aangemerkt.
Naar het oordeel van het hof kunnen de camerabeelden van de overval op 28 februari 2012 voor het bewijs worden gebezigd. Eerder heeft het hof bij tussenarrest van 3 maart 2016 het onderzoek ter terechtzitting heropend omdat voor het hof niet duidelijk was of en, zo ja, in welke mate de beelden beïnvloed werden door in de juwelierszaak aanwezige verlichting. Uit het door het NFI op 20 april 2017 opgemaakte rapport blijkt dat de opname-omstandigheden zoals belichting, aanzicht en beeldcompressie een grote invloed hebben op de weergave van de huidskleur. Het NFI is niet in staat gebleken om een betrouwbare kleurcorrectie mogelijk te maken. Het hof leidt hieruit af dat geen grote waarde kan worden gehecht aan de huidskleur van dader 1 zoals deze op de beelden overkomt.
Hoewel derhalve aan de hand van de rapportage van het NFI niet kan worden vastgesteld of de huidskleur van dader 1 op de beelden overeenkomt met de huidskleur van verdachte, stelt het hof wel vast dat verdachte qua profiel past in het profiel van dader 1 zoals te zien op de beelden.
Voorts bezigt het hof de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] voor het bewijs. Het hof stelt vast dat verdachte met name door [getuige 2] is herkend op de camerabeelden als zijnde (van) één van de daders van de overval, terwijl [getuige 3] heeft verklaard dat het huppeltje van dader 1 hem doet denken aan verdachte die ook zo’n typisch huppeltje heeft.
Door de verdediging is aangevoerd dat deze verklaringen niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden omdat de getuigen later bij de raadsheer-commissaris op hun verklaringen zijn teruggekomen.
Het hof stelt vast dat [getuige 3] ten overstaan van de raadsheer-commissaris bij zijn eerdere verklaring is gebleven.
Naar het oordeel van het hof doet de omstandigheid dat [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris is teruggekomen op zijn tegenover de politie afgelegde verklaring, voor zover het gaat om de herkenning van [voornaam verdachte] , niet af aan de eerdere herkenning van verdachte op de beelden.
Het hof acht daarbij van belang dat [getuige 2] , evenals zijn broer [getuige 3] , en verdachte elkaar al jaren kennen en dat beide benoemen dat de verdachte een opvallend loopje heeft. Ook door de verhorende verbalisanten is aan de hand van de camerabeelden waargenomen dat het loopje van verdachte veel gelijkenis vertoont met de overvaller die als eerste de winkel in loopt.
Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat beide broers [getuigen 2 en 3] hebben verklaard door verdachte te zijn aangesproken op hun bij de politie afgelegde verklaring die voor verdachte belastend was, hetgeen zou kunnen verklaren waarom zij eerder niet als getuige zijn verschenen ter terechtzitting van het hof van 19 maart 2015 en hetgeen ook zou kunnen hebben bijgedragen aan de latere andersluidende verklaring van [getuige 2] .
Ook de verklaring van de getuige [getuige 4] acht het hof – anders dan de verdediging – bruikbaar voor het bewijs. Door de verdediging is aangevoerd dat deze verklaring niet kan bijdragen aan het bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de overval, aangezien verdachte [getuige 4] niet zou hebben verteld dat hij de overval had gepleegd maar alleen zou hebben verteld waarvan hij werd verdacht, verwijzend naar de hem bekende dossier-informatie. Door de verdediging is tevens gewezen op de omstandigheid dat [getuige 4] verdachte heeft geprobeerd af te persen.
Naar het oordeel van het hof doet de omstandigheid dat [getuige 4] heeft voorgesteld om zijn belastende verklaring in te trekken in ruil voor een geldbedrag – zoals uit correspondentie tussen verdachte en [getuige 4] naar voren is gekomen – niets af aan de betrouwbaarheid van deze verklaring. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte degene is geweest die [getuige 4] voor de eerste keer een brief heeft gestuurd, met daarin het verzoek om zijn verklaring in te trekken. Bovendien acht het hof in het kader van de betrouwbaarheid van de verklaring van belang dat [getuige 4] zijn belastende verklaring tegenover de rechter-commissaris [28] en het hof [29] in hoofdlijnen heeft herhaald.
Conclusie
Uitgaande van alle voorgaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met twee anderen schuldig heeft gemaakt aan de gewapende overval, gepleegd op 28 februari 2012 bij [naam juwelier] .
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dan ook in al zijn onderdelen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich samen met twee mededaders schuldig gemaakt aan een overval op een juwelier te Eindhoven, terwijl in de winkel vijf personeelsleden en drie klanten aanwezig waren. Daarbij is door verdachte gebruik gemaakt van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en hiermee is gericht op in de winkel aanwezige personen. Tevens zijn door verdachte en/of zijn mededaders meerdere glazen vitrines in de juwelierszaak kapotgeslagen en is een grote hoeveelheid aan sieraden weggenomen. De totale schade aan weggenomen goederen en aan de vitrines bedroeg ruim € 97.000,-. Door de verdachte is voorts tegen de deur van het atelier geschopt waarachter enkele aanwezigen zich hadden verstopt.
Met dit handelen is op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aanwezigen. Daarnaast is schade en overlast toegebracht aan de eigenaar en de personeelsleden van de juwelierszaak. Verdachte heeft in het geheel geen oog gehad voor de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers zou hebben, maar heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen geldelijk gewin.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Voor wat betreft de duur van de gevangenisstraf gaan de oriëntatiepunten straftoemeting voor de zittende magistratuur bij een overval op een winkel uit van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar bij licht geweld/lichte bedreiging. Bij zwaarder geweld dan een enkele ruk of duw geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. Het hof heeft in deze zaak als strafvermeerderende factoren meegewogen dat bij de overval door verdachte gebruik is gemaakt van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dat glazen vitrines kapotgeslagen zijn, dat de totale schade bijna een ton bedroeg en dat verdachte de overval met twee anderen heeft gepleegd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het hof tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 september 2017, alsmede met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals naar voren gekomen uit het verhandelde ter terechtzitting.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden is.
Het hof heeft echter geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep fors is overschreden. Het vonnis van de eerste rechter dateert van 28 februari 2013 en het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld op 13 maart 2013. De eerste pro forma behandeling van de zaak bij het hof vond plaats op 27 juni 2013. Daarna hebben nog diverse zittingen plaatsgevonden tot het onderzoek werd gesloten op 18 februari 2016.
Vervolgens is op 3 maart 2016 het onderzoek heropend en een tussenarrest gewezen, teneinde het Nederlands Forensische Instituut (NFI) nader onderzoek te laten verrichten. Gebleken is dat door het kabinet raadsheer-commissaris pas op 4 april 2017 de benodigde stukken zijn verstrekt aan het NFI teneinde het onderzoek uit te voeren. Op 20 april 2017 is vervolgens door het NFI gerapporteerd. Op 10 november 2017 is het onderzoek ter terechtzitting voor een tweede maal gesloten. Het arrest van het hof wordt gewezen op 24 november 2017.
Tussen het instellen van het hoger beroep op 13 maart 2013 en het arrest van het hof op 24 november 2017 is derhalve een periode van 4 jaar en ruim 8 maanden verstreken. Gelet op deze overschrijding van de behandeling van de zaak in hoger beroep zal het hof een strafkorting toepassen op de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in forse mate is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
De tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de gevangenisstraf.
De advocaat-generaal heeft ingeval van een veroordeling voor feit 1 de gevangenneming van verdachte gevorderd. Het hof ziet daartoe geen aanleiding aangezien verdachte thans uit andere hoofde gedetineerd is.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven rugzak (goednr. 489776) kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt en daarvan zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Vordering van de benadeelde partij [1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.300,20, waarvan € 550,20 aan materiële schade en € 1.750,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is in haar vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege de vrijspraak van verdachte voor de overval op de juwelier. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.750,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is in haar vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededaders naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.210,00, waarvan € 210,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij is in haar vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [3] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 210,- aan materiële schade en € 1.750,- aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 42
(tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. een broek kleur blauw goednr 496176
2. een trui kleur rood goednr 496179
3. twee sokken wit goednr 496181
5. een jas kleur bruin leder goednr 496191
6. een riem kleurwit goednr 496193
7. een gsm (mobiele telefoon) kl zwart LG goednr 496196
10. een jas goednr E1.K1.1
11. een computer Pacard Bell laptop goednr E1.K1.2
12. een jas kleur zwart goednr E1.K1.3
13. een handschoen goednr E1.K2.1
14. een jas goednr E1.K2.3
15. schoeisel kleur zwart puma gymschoen goednr E1.K2.4
16. 3 gsm’s (mobiele telefoon) goednr E1.K2.5
17. 2 gegevensdragers simkaart goednr E1.K1.6 / met afschrift van gsm nr
18. een hamer goednr E1.K2.7
19. een handschoen goednr E1.K2.8
20. een gsm (mobiele telefoon) Samsung goednr E1.K2.9
21. een computer goednr E1.K2.10
22A. een trainingsbroek goednr E1.K2.11
22B. een theedoek goednr E1.K2.11
23. een gsm (mobiele telefoon) goednr E2.Z.K1.1
24. een horloge goednr E2.Z.K1.1
25. een sieraad goednr E2.Z.K1.2.3 / in sieradendoosje
26. een gsm (mobiele telefoon) Nokia goednr E2.Z.K1.14
27. schoeisel air max goednr BG.SCH.1.1
28. schoeisel air max goednr BG.SCH.1.2
29. een sleutel goednr GB.SCH.1.3 .
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
9. een rugzak, kleur zwart, goednr. 489776.

Vordering van de benadeelde partij [1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.300,20 (tweeduizend driehonderd euro en twintig cent) bestaande uit € 550,20 (vijfhonderdvijftig euro en twintig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.300,20 (tweeduizend driehonderd euro en twintig cent) bestaande uit € 550,20 (vijfhonderdvijftig euro en twintig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
33 (drieëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderd-vijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.960,00 (duizend negenhonderd-zestig euro) bestaande uit € 210,00 (tweehonderdtien euro) materiële schade en
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [3] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.960,00 (duizend negenhonderdzestig euro) bestaande uit € 210,00 (tweehonderdtien euro) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. R.R. Everaars-Katerberg, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 24 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – voor zover niet anders wordt vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, registratienummers 2012030270/20120030749, onderzoek Grijsbok, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 499, met sluitingsdatum 15 oktober 2012.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 29 februari 2012, dossierpagina 130-133.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 oktober 2012, dossierpagina 449.
4.Proces-verbaal bevindingen d.d. 28 februari 2012, dossierpagina 123-125.
5.Proces-verbaal aangifte d.d. 31 mei 2012, dossierpagina 167-172.
6.Processen-verbaal verhoor getuige, dossierpagina’s 134 e.v., 140 e.v., 149 e.v., 159 e.v., 173 e.v., 180 e.v. en 189 e.v.
7.Processen-verbaal aangifte, dossierpagina’s 130 e.v., 143 e.v., 154 e.v., 163 e.v., 167 e.v., 176 e.v., 184 e.v. en 194 e.v.
8.Proces-verbaal bevindingen d.d. 29 februari 2012, dossierpagina 282-285.
9.Proces-verbaal aanhouding d.d. 29 februari 2012, dossierpagina 46-48.
10.Kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina 249.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 februari 2012, dossierpagina 250.
12.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlage, dossierpagina 69-71 en 83-84.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 1 maart 2012, dossierpagina 95-104.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2012, dossierpagina 292-294.
15.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 1 maart 2012, dossierpagina 273-274.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2012, dossierpagina 259.
17.Kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina 271.
18.Proces-verbaal bevindingen d.d. 11 maart 2012, dossierpagina 277-278.
19.Proces-verbaal bevindingen d.d. 9 maart 2012.
20.NFI onderzoek: Vervolg vergelijkend glasonderzoek naar aanleiding van een overval op een juwelier in Eindhoven op 28 februari 2012, d.d. 26 maart 2014, als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal bevindingen nadere onderzoekswensen Grijsbok, dossierpagina 23-31.
21.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 3 maart 2012, dossierpagina 228-231.
22.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 6 maart 2012, dossierpagina 318-319.
23.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 1 maart 2012, dossierpagina 95, proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 8 maart 2012, dossierpagina 111, proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 20 april 2012, dossierpagina 120.
24.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2012, dossierpagina 293.
25.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 15 maart 2012, dossierpagina 342-343.
26.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2012, dossierpagina 344.
27.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, d.d. 18 februari 2016.
28.Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris getuige [getuige 4] d.d. 16 januari 2013.
29.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof d.d. 25 september 2013.