ECLI:NL:GHSHE:2017:5917

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
200.214.581_01 H afwijzing
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verbetering van arrest in incident

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2017 uitspraak gedaan op een verzoek tot verbetering van een eerder arrest in incident van 31 oktober 2017. Het verzoek werd ingediend door mr. V.H. Jurgens, de advocaat van de appellante, die stelde dat er een kennelijke fout in het dictum van het arrest was gemaakt. Deze fout zou betrekking hebben op de verplichting van [vader appellant] om afschriften van boedelbeschrijvingen te verstrekken, die door [zwager appellant] en [vader appellant] waren opgemaakt. Mr. Jurgens betoogde dat het hof in rov. 3.7.5. van het arrest ten onrechte had overwogen dat [vader appellant] niet had aangevoerd dat hij niet over de boedelbeschrijvingen beschikte, terwijl dit wel degelijk was gesteld in de memorie van antwoord in het incident.

Het hof heeft de argumenten van mr. Jurgens beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een kennelijke fout die voor eenvoudig herstel in aanmerking kwam. Het hof oordeelde dat er geen evidente verschrijving of rekenfout was en dat het verzoek tot verbetering van het arrest in incident van 31 oktober 2017 derhalve moest worden afgewezen. De rolraadsheer heeft de uitspraak in het openbaar gedaan, waarbij het hof het verzoek tot verbetering afwees.

De uitspraak is gedaan in het kader van een hoger beroep dat aanhangig was bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de appellante en geïntimeerde betrokken waren. De advocaten van beide partijen hebben hun standpunten naar voren gebracht, maar het hof heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot verbetering niet te honoreren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.214.581/01
arrest van 5 december 2017 op het verzoek tot VERBETERING in de zin van artikel 31 Rv van het arrest in incident van 31 oktober 2017
in de procedure in hoger beroep die bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig is tussen

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. E.A.L. van Emden te ‘s-Gravenhage,
tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] , Frankrijk,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven.
Bij brief van 2 november 2017 heeft mr. V.H. Jurgens aan de griffier van het hof bericht dat het haar voorkomt dat het dictum van het arrest in incident van 31 oktober 2017 als gevolg van hetgeen het hof in rov. 3.7.5. van dat arrest heeft overwogen een kennelijke fout bevat, te weten dat [vader appellant] is veroordeeld om een afschrift te verstrekken van de boedelbeschrijvingen die door [zwager appellant] en [vader appellant] zijn opgemaakt en de akte waarmee [zwager appellant] de nalatenschap heeft aanvaard.
Mr. Jurgens geeft aan dat hetgeen het hof in rov. 3.7.5. van het arrest in incident van 31 oktober 2017 heeft overwogen (“ [vader appellant] heeft aangaande de boedelbeschrijvingen die door [zwager appellant] zijn opgemaakt gesteld dat die niet ter exclusieve beschikking van hem, [vader appellant] staan. Aangezien [vader appellant] niet heeft aangevoerd dat hij niet over de boedelbeschrijvingen van [zwager appellant] beschikt, wordt dit verweer verworpen.”) gekwalificeerd dient te worden als een feitelijke misslag nu in randnummer 27 van de memorie van antwoord in het incident door hem is aangevoerd: “De boedelbeschrijvingen die door [zwager appellant] zijn opgesteld, heeft [vader appellant] niet in het bezit. Hij kan ter zake geen afschrift verstrekken.”.
Bij brief van 6 november 2017 heeft mr. Van Emden op het verzoek van mr. Jurgens gereageerd en bezwaar gemaakt tegen het verzoek.
Bij brief van 9 november 2017 heeft mr. Jurgens gereageerd op de brief van mr. Van Emden van 6 november 2017.
Het hof is van oordeel dat mr. Jurgens ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 31 Rv die zich leent voor eenvoudig herstel. Van een evidente verschrijving of rekenfout is geen sprake. Het hof zal het verzoek tot verbetering van het arrest in incident van 31 oktober 2017 afwijzen.
Het hof:
wijst het verzoek af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, P.P.M. Rousseau en A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 december 2017.
griffier rolraadsheer