ECLI:NL:GHSHE:2017:5909

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
200.188.258_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot moskee ontzegd aan lid van vereniging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die door de vereniging tot ontzegging van toegang tot de moskee is veroordeeld. De appellant, lid van de vereniging, had in augustus 2013 de toegang tot de moskee ontzegd gekregen na een incident waarbij hij de voorzitter van de vereniging had bedreigd. De appellant heeft tegen dit besluit geprocedeerd en vorderde dat de rechtbank het besluit nietig zou verklaren. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat het besluit van de vereniging niet in strijd was met de wet of de statuten. De appellant heeft vervolgens elf grieven ingediend in hoger beroep, maar het hof oordeelt dat de grieven falen. Het hof bevestigt dat de appellant onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om het besluit van de vereniging te kunnen vernietigen. Het hof concludeert dat de vereniging op basis van de omstandigheden het besluit tot ontzegging van toegang in redelijkheid heeft kunnen nemen. De uitspraak van de rechtbank wordt bekrachtigd en de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.188.258/01
arrest van 19 december 2017
in de zaak van
[appellant ],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. H. Weinans te Roosendaal,
tegen
[Vereniging] Vereniging,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 juni 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer C/02/288832 / HA ZA 14-744 gewezen vonnis van 11 november 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 7 juni 2016 gewezen in het incident ex art. 234 Rv, waarin het bestreden vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling alsnog uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en de beslissing over de proceskosten van het incident is aangehouden;
  • de memorie van antwoord.
Vervolgens is arrest gevraagd. Het hof doet recht op de ontvangen stukken.

6.De verdere beoordeling

6.1.
In overweging 3.1.1 - 3.1.7 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt, nu die niet zijn bestreden. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze feiten voor zover in dit hoger beroep nog relevant.
a. a) [appellant ] is op [datum] 1991 lid geworden van [geïntimeerde] . De vereniging heeft blijkens haar statuten tot doel het beoefenen van de Islamitische godsdienst en het verspreiden van de Islamitische cultuur door opvoeding volgens Islamitische overlevering. De vereniging maakt gebruik van een moskee die haar eigendom is.
b) Bij brief van 20 augustus 2013 heeft het bestuur van [geïntimeerde] aan [appellant ] medegedeeld dat het heeft besloten [appellant ] drie maanden lang de toegang tot de moskee te ontzeggen. In de brief staat onder meer:
“Betreft: Ontzeggen toegang
Geachte Heer [appellant ] ;
Diverse malen heeft het bestuur afgelopen jaren in ledenvergaderingen aangegeven dat het werkt aan het ontwikkelen van beleidsplannen die essentieel zijn voor de continuïteit van onze (nieuwe) moskee. (…)
Op zondag 11 augustus 2013 heeft het bestuur in een algemeen ledenvergadering deze beleidsplannen inhoudelijk gepresenteerd, (…)
Tijdens bovenstaande vergadering heeft u zeer onwenselijk gedrag laten zien jegens andere leden en in het bijzonder naar het bestuur. U was kwetsend en hebt samen met enkele leden een ordentelijke vergadering volledig verstoort.
Op zondag 18 augustus 2013 heeft het bestuur een vooraanstaande geleerde uitgenodigd om een preek te geven in de moskee. U heeft onze gast zeer onheus bejegend en beledigt en de bijeenkomst verstoort.
Op dinsdag 20 augustus 2013 heeft het bestuur u uitgenodigd voor een gesprek en bovenstaande feiten met u besproken. In deze vergadering waarbij het bestuur aanwezig was toonde u geen enkel berouw. U hebt in het in deze vergadering zich wederom misdragen en leden van het bestuur ongeus bejegend. U hebt in bijzin van het bestuur de voorzitter diverse malen met de dood bedreigt, hierop heeft het bestuur besloten de politie te bellen en aangifte tegen u te doen.
Met uw gedrag behoort u tot de enkele leden die zich schuldig maken aan het verstoren van de orde in de moskee. U toont op geen enkele wijze respect voor de moskee en haar bestuur. U beschuldigt het bestuur van diefstal zonder daarbij bewijs aan te leveren, het bestuur is uw bedreigingen meer dan zat !
Gelet op de ernst van bovenstaande feiten heeft het bestuur besloten u de toegang tot de moskee te ontzeggen voor de periode van3 maandenvanaf de datum van ontvangst van deze brief.
Na deze periode zal het bestuur eerst met u in gesprek gaan en opnieuw afspraken maken alvorens u weer tot de moskee toe te laten. (…)”.
Behalve [appellant ] hebben nog vier anderen een – vrijwel identieke – brief ontvangen.
c) [geïntimeerde] heeft op 20 augustus 2013 bij de politie aangifte gedaan tegen [appellant ] wegens bedreiging met de dood van haar voorzitter. Daarop is [appellant ] door de politie aangehouden en is hem een transactievoorstel gedaan. [appellant ] heeft een bedrag van € 250,00 betaald.
d) Bij brief van 29 januari 2014 heeft [appellant ] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 augustus 2013 van het bestuur van [geïntimeerde] . Daarin stelt hij zich (primair) op het standpunt dat het besluit nietig is en heeft hij het besluit (subsidiair) vernietigd.
6.2.
[appellant ] heeft [geïntimeerde] in rechte betrokken en gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- verklaart voor recht dat het besluit van 20 augustus 2013 van het bestuur van [geïntimeerde] , waarbij aan [appellant ] gedurende drie maanden het recht is ontzegd om de moskee te bezoeken, nietig is, althans is vernietigd, althans dat de rechtbank het besluit vernietigt,
- [geïntimeerde] veroordeelt om aan [appellant ] te betalen een bedrag van € 3.000,00, althans een zodanig bedrag als door de rechtbank in goede justitie zal worden bepaald,
- [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
6.3.
Nadat een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank in het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant ] afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank was het besluit van [geïntimeerde] om [appellant ] de toegang tot de moskee te ontzeggen niet in strijd met de wet of de statuten onder de gestelde omstandigheden, die naar het oordeel van de rechtbank door [appellant ] onvoldoende zijn weersproken. Het beroep op strijd met de Grondwet (vrijheid van godsdienst) verwierp de rechtbank omdat [appellant ] zijn geloof in vrijheid bij een andere moskee heeft kunnen belijden. Verder werd het beroep op de redelijkheid en billijkheid verworpen omdat het bestuur naar het oordeel van de rechtbank het besluit in redelijkheid (als bedoeld in artikel 2:8 lid1 BW) heeft kunnen nemen. [appellant ] werd in de kosten van de procedure veroordeeld.
6.4.
[appellant ] heeft elf grieven tegen voornoemd vonnis aangevoerd. In dit hoger beroep vordert [appellant ] dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen, met dien verstande dat in het petitum van de appeldagvaarding niet meer wordt gevorderd een verklaring voor recht dat het besluit van 20 augustus 2013 nietig is. [geïntimeerde] voert verweer. Het hof oordeelt als volgt.
6.5.
Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat [appellant ] zijn bezwaren tegen het bestreden vonnis nauwelijks heeft gemotiveerd. Reden voor afwijzing van het hoger beroep zonder de grieven te behandelen is dat echter niet.
Het hof stelt vast dat (overigens terecht naar het oordeel van het hof) geen grief is aangevoerd tegen het (impliciete) oordeel van de rechtbank dat, onder de omstandigheden als door [geïntimeerde] verwoord in haar brief van 20 augustus 2013, sprake is van omstandigheden die het bestreden besluit van [geïntimeerde] rechtvaardigen en moeten leiden tot afwijzing van de vorderingen van [appellant ] .
Het hof begrijpt de grieven aldus, en zo heeft [geïntimeerde] die ook begrepen, dat [appellant ] (slechts) bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat er sprake is geweest van het (wan)gedrag van [appellant ] dat [geïntimeerde] aan haar besluit ten grondslag heeft gelegd en dat [appellant ] die omstandigheden onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. [appellant ] ontkent de in die brief verweten gedragingen en naar zijn mening brengen fundamentele regels van bewijsrecht in dat geval mee dat de rechtbank [geïntimeerde] had moeten belasten met het bewijs van de in haar besluit aan [appellant ] verweten gedragingen.
6.6.
Dat betoog is niet juist. In de inleidende dagvaarding sub 6 omschrijft [appellant ] de moskee als een “openbaar gebedsgebouw”. Wat er ook zij van die omschrijving, het gaat om een gebouw van een private organisatie - [geïntimeerde] - die als eigenaresse krachtens art. 5:1 BW het recht heeft om daarin toe te laten wie zij wenst. [geïntimeerde] verwijst daar ook naar door in haar conclusie van antwoord, pag. 4, te verwijzen naar een uitspraak van de rechtbank in de zaak van [derde] tegen [geïntimeerde] . Nergens blijkt uit dat [geïntimeerde] op enige andere juridische basis aan [appellant ] de toegang tot de moskee voor de duur van drie maanden heeft ontzegd; meer in het bijzonder blijkt niet dat het bestuur dat op basis van de schorsingsbepaling uit de statuten zou hebben gedaan. Dat neemt niet weg dat het bestuur bij de uitoefening van haar bevoegdheid zoals die voortvloeit uit art. 5 lid 1 BW (ook) niet naar willekeur mag handelen, doch daaraan deugdelijke motieven ten grondslag dient te leggen. [geïntimeerde] heeft een besluit tot ontzegging van de toegang gedurende drie maanden genomen en dat besluit gemotiveerd. Bij de beoordeling of dat besluit moet worden vernietigd, toetst de rechter of het bestuur van [geïntimeerde] bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen, waaronder onder meer die van [appellant ] in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen (2:15 lid 1 sub b BW). Daarbij dient de rechter een marginale toets aan te leggen
In deze zaak vordert [appellant ] de vernietiging van het besluit. Hij voert aan dat het bestuur het besluit niet heeft mogen nemen omdat de hem verweten gebeurtenissen niet hebben plaatsgevonden. Volgens de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten, de bewijslast van die feiten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. In deze zaak betekent dit dat volgens deze hoofdregel de bewijslast (en daarmee het bewijsrisico) van de stelling dat de verweten gebeurtenissen niet hebben plaatsgevonden op [appellant ] rust. Gesteld noch gebleken is dat er redenen zijn om van deze hoofdregel af te wijken. Het in de voorgaande rechtsoverweging weergegeven standpunt van [appellant ] met betrekking tot de bewijslastverdeling is dus niet juist en zijn daarop gerichte grieven falen.
6.7.
Voor de door het hof uit te voeren marginale toetst betekent het voorgaande dat [appellant ] voldoende onderbouwde feiten en omstandigheden aan moet voeren om het hof tot het oordeel te brengen dat het besluit moet worden vernietigd. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat wat [appellant ] heeft aangevoerd onvoldoende is voor het oordeel dat de door [geïntimeerde] in de brief aangevoerde omstandigheden zich niet hebben voorgedaan.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen heeft [appellant ] in eerste aanleg aangevoerd dat hem niets te verwijten is, dat de bijeenkomsten op 11 en 18 augustus 2013 weliswaar tumultueus zijn verlopen, maar dat hij daar niets anders heeft gedaan dan op ordentelijke wijze gebruik maken van zijn spreekrecht. [geïntimeerde] heeft die stellingen gemotiveerd weersproken en daarbij ook gewezen op het feit dat zij [appellant ] - naar aanleiding van het gebeurde op genoemde bijeenkomsten – eerst heeft uitgenodigd voor een gesprek, dat op 20 augustus 2013 heeft plaatsgevonden. Ook dat gesprek ontaarde in onenigheid, zodanig dat [geïntimeerde] diezelfde dag nog aangifte heeft gedaan van doodsbedreigingen aan het adres de voorzitter door [appellant ] . De vereniging heeft daaraan toegevoegd dat de aangifte ertoe heeft geleid dat [appellant ] vervolgens een nacht in de cel heeft gezeten en een transactievoorstel van € 250,= heeft geaccepteerd. Ter gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg heeft de heer [betrokkene] (die namens [geïntimeerde] aanwezig was) daarbij verklaard dat [appellant ] hem persoonlijk heeft gezegd de voorzitter te zullen vermoorden. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [appellant ] ontkend bedreigingen te hebben geuit, maar ook erkend dat hij op 20 augustus boos is geworden en is vertrokken en dat hij later thuis door de politie is opgehaald en na een nacht in de cel en het accepteren van een transactievoorstel, naar huis kon.
Het hof constateert dat [appellant ] ook in dit hoger beroep slechts heeft volhard in zijn (algemene) ontkenning van betrokkenheid bij het tumult dat op 11 en 18 augustus in de moskee is ontstaan, zonder dat nader feitelijk te onderbouwen of toe te lichten. Die enkele ontkenning is onvoldoende om het hof te brengen tot de conclusie dat het besluit niet op juiste gronden genomen is. Op de gebeurtenissen daarna, zoals bij voorbeeld de reden waarom [appellant ] het transactievoorstel heeft geaccepteerd voor iets wat niet zou hebben plaatsgevonden, is [appellant ] in hoger beroep in het geheel niet meer ingegaan.
Dat heeft tot gevolg dat ook het hof tot de conclusie komt dat [appellant ] onvoldoende concrete en onderbouwde feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat de aan het besluit van de vereniging ten grondslag gelegde omstandigheden zich niet hebben voorgedaan. Aan bewijslevering komt het hof dan niet toe, daargelaten het feit dat [appellant ] in hoger beroep ook geen bewijsaanbod heeft gedaan.
6.8.
De slotsom van het voorgaande is dat de grieven falen. De vorderingen van [appellant ] zijn door de rechtbank terecht afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant ] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant ] in de proceskosten van het hoger beroep (de kosten van het incident daaronder), welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 718,= aan verschotten en op € 632,= aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, J.C.J. van Craaikamp en J. van der Steenhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 december 2017.
griffier rolraadsheer