6.1.In overweging 3.1.1 - 3.1.7 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt, nu die niet zijn bestreden. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze feiten voor zover in dit hoger beroep nog relevant.
a. a) [appellant ] is op [datum] 1991 lid geworden van [geïntimeerde] . De vereniging heeft blijkens haar statuten tot doel het beoefenen van de Islamitische godsdienst en het verspreiden van de Islamitische cultuur door opvoeding volgens Islamitische overlevering. De vereniging maakt gebruik van een moskee die haar eigendom is.
b) Bij brief van 20 augustus 2013 heeft het bestuur van [geïntimeerde] aan [appellant ] medegedeeld dat het heeft besloten [appellant ] drie maanden lang de toegang tot de moskee te ontzeggen. In de brief staat onder meer:
“Betreft: Ontzeggen toegang
Geachte Heer [appellant ] ;
Diverse malen heeft het bestuur afgelopen jaren in ledenvergaderingen aangegeven dat het werkt aan het ontwikkelen van beleidsplannen die essentieel zijn voor de continuïteit van onze (nieuwe) moskee. (…)
Op zondag 11 augustus 2013 heeft het bestuur in een algemeen ledenvergadering deze beleidsplannen inhoudelijk gepresenteerd, (…)
Tijdens bovenstaande vergadering heeft u zeer onwenselijk gedrag laten zien jegens andere leden en in het bijzonder naar het bestuur. U was kwetsend en hebt samen met enkele leden een ordentelijke vergadering volledig verstoort.
Op zondag 18 augustus 2013 heeft het bestuur een vooraanstaande geleerde uitgenodigd om een preek te geven in de moskee. U heeft onze gast zeer onheus bejegend en beledigt en de bijeenkomst verstoort.
Op dinsdag 20 augustus 2013 heeft het bestuur u uitgenodigd voor een gesprek en bovenstaande feiten met u besproken. In deze vergadering waarbij het bestuur aanwezig was toonde u geen enkel berouw. U hebt in het in deze vergadering zich wederom misdragen en leden van het bestuur ongeus bejegend. U hebt in bijzin van het bestuur de voorzitter diverse malen met de dood bedreigt, hierop heeft het bestuur besloten de politie te bellen en aangifte tegen u te doen.
Met uw gedrag behoort u tot de enkele leden die zich schuldig maken aan het verstoren van de orde in de moskee. U toont op geen enkele wijze respect voor de moskee en haar bestuur. U beschuldigt het bestuur van diefstal zonder daarbij bewijs aan te leveren, het bestuur is uw bedreigingen meer dan zat !
Gelet op de ernst van bovenstaande feiten heeft het bestuur besloten u de toegang tot de moskee te ontzeggen voor de periode van3 maandenvanaf de datum van ontvangst van deze brief.
Na deze periode zal het bestuur eerst met u in gesprek gaan en opnieuw afspraken maken alvorens u weer tot de moskee toe te laten. (…)”.
Behalve [appellant ] hebben nog vier anderen een – vrijwel identieke – brief ontvangen.
c) [geïntimeerde] heeft op 20 augustus 2013 bij de politie aangifte gedaan tegen [appellant ] wegens bedreiging met de dood van haar voorzitter. Daarop is [appellant ] door de politie aangehouden en is hem een transactievoorstel gedaan. [appellant ] heeft een bedrag van € 250,00 betaald.
d) Bij brief van 29 januari 2014 heeft [appellant ] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 augustus 2013 van het bestuur van [geïntimeerde] . Daarin stelt hij zich (primair) op het standpunt dat het besluit nietig is en heeft hij het besluit (subsidiair) vernietigd.