Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
5 Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 5 juli 2016;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 21 september 2016, waarbij geen minnelijke regeling van het geschil is bereikt;
- de memorie van grieven van [appellante] van 8 november 2016 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord van de Gemeente van 17 januari 2017.
6.De gronden van het hoger beroep
7.De verdere beoordeling
Voor de maand april en mei 2014 een vergoeding van € 1.000 per maand;
Voor de maand juni 2014 een vergoeding van € 1.250;
Voor de maand juli 2014 een vergoeding van € 1.500;
Voor de maand augustus 2014 een vergoeding van € 1.750;
Vanaf september 2014 is de volledige maandelijkse huursom, groot € 3.600, als vergoeding afgesproken.
Een huurtermijn van 5 jaar met 5 optiejaren;
Een huurprijs van € 3.600 per maand, exclusief BTW;
Er zal geen waarborgsom of bankgarantie worden gevraagd;
Jaarlijks zal de huursom conform de CPI-index worden geïndexeerd, voor het eerst vanaf januari 2016.
primaireen verklaring voor recht dat de gestelde huurovereenkomst tot stand is gekomen met veroordeling van de Gemeente tot betaling van achterstallige huur over de periode van januari 2015 tot en met mei 2015 en toekomstige huurtermijnen vanaf juni 2015,
subsidiairtot betaling van een maand huur, een en ander met rente en (buitengerechtelijke) kosten.
primairevordering betreft nu achterstallige huur over de periode van januari 2015 tot en met april 2016 en toekomstige huurtermijnen vanaf mei 2016. Daarnaast heeft [appellante] een
subsidiairevordering toegevoegd, inhoudend een verklaring voor recht dat de Gemeente jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeling van de Gemeente tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van de huur tot en met 1 september 2019 althans het moment waarop [appellante] een andere huurder heeft gevonden voor het pand.
Meer subsidiairvordert [appellante] nu hetgeen zij in eerste aanleg subsidiair vorderde.
wanneerde Gemeente precies zou gaan huren, maar wel
datde Gemeente dat zou gaan doen. [appellante] voert in dit verband aan dat de Gemeente vanaf september 2014 de overeengekomen maandelijkse huur is gaan betalen. De Gemeente betwist een en ander.
als huurverschuldigd zou zijn. Andere feiten of omstandigheden die het standpunt van [appellante] genoegzaam zouden kunnen onderbouwen heeft zij niet naar voren gebracht en zijn evenmin gebleken.
subsidiairevordering die [appellante] in hoger beroep heeft toegevoegd overweegt het hof het volgende. Door [appellante] is niet onderbouwd dat de Gemeente door te handelen zoals zij heeft gedaan jegens [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld en dat ook voor het overige is voldaan aan de vereisten van artikel 6:162 BW waar [appellante] zich op baseert. Voor het overige betreffen de eiswijzigingen van [appellante] alleen aanpassingen van bedragen aan het tijdsverloop, zodat deze geen afzonderlijke bespreking behoeven.